In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 24 december 2021 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen als eisers en een andere besloten vennootschap als gedaagde. De eisers, vertegenwoordigd door mr. M.F.H. van Delft en mr. M.J.I. Assink, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde, waarbij zij betaling van verschillende bedragen vorderen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft in reconventie vorderingen ingesteld, waaronder een verklaring voor recht en nakoming van een overeenkomst.
In het tussenvonnis van 3 september 2021 zijn de vorderingen van eiser 1 afgewezen, terwijl de vordering van eiser 2 eveneens is afgewezen op basis van een geslaagd beroep van de gedaagde op opschorting en verrekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser 2 tekortgeschoten is in haar verplichtingen en dat zij mogelijk schade moet vergoeden aan de gedaagde. Eiser 2 heeft de mogelijkheid gekregen om tegenbewijs te leveren.
Eisers hebben verzocht om heroverweging van de eerdere beslissing, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat het oordeel van de kantonrechter een bindende eindbeslissing betreft. De rechtbank heeft ook de wijziging van de eis van eiser 1 afgewezen, terwijl de wijziging van de eis van eiser 2 is toegelaten. De zaak is verder verwezen naar een rolzitting voor het nemen van een akte door de gedaagde en het opgeven van verhinderdata door alle betrokkenen.