ECLI:NL:RBROT:2021:13407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
C/10/626243 / KG ZA 21-841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over camerabeveiliging en privacy in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, hebben eisers in conventie, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3], vanwege een burenruzie die is geëscaleerd door het gebruik van camera's door gedaagden. De eisers vorderen dat de gedaagden hun camera's verwijderen, omdat zij menen dat deze een inbreuk maken op hun privacy. De rechtbank oordeelt dat het plaatsen van camera's op zich niet onrechtmatig is, mits deze niet gericht zijn op de eigendommen van omwonenden. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende bewijs is dat de camera's daadwerkelijk inbreuk maken op de privacy van de eisers. De vordering tot verwijdering van de camera's wordt afgewezen. Wel wordt er een contactverbod opgelegd aan de gedaagden, omdat de situatie tussen de partijen zo gespannen is dat een tijdelijke ordemaatregel gerechtvaardigd is. Dit contactverbod geldt voor de duur van zes maanden. De rechtbank benadrukt dat gerechtelijke procedures niet altijd de beste manier zijn om burenconflicten op te lossen en raadt partijen aan om tot een oplossing te komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/626243 / KG ZA 21-841
Vonnis in kort geding van 11 november 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

2.
[naam eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M. Oudriss te Rotterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

2.
[naam gedaagde 2],
3.
[naam gedaagde 3],
allen wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.J. Biesheuvel te Gorinchem.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie worden hierna gezamenlijk [eisers 1] en afzonderlijk [naam eiser 1] en [naam eiser 2] genoemd. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd, en afzonderlijk [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] . [naam gedaagde 3] wordt als zodanig aangeduid.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 oktober 2021 en het herstelexploot van 19 oktober 2021 ten aanzien van gedaagde sub 1 en 2, met producties;
  • de dagvaarding van 8 oktober 2021 en het herstelexploot van 20 oktober 2021 ten aanzien van gedaagde sub 3, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie van 27 oktober 2021, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 28 oktober 2021;
  • de pleitnota van mr. Oudriss;
  • de pleitnota van mr. Biesheuvel.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[eisers 1] wonen sinds 2015 aan het [adres 1] .
2.2.
[gedaagden] wonen aan de [adres 2] . Voorheen woonde hun zoon, [naam gedaagde 3] , bij daar ook.
2.3.
Partijen wonen schuin tegenover elkaar, zoals is te zien op onderstaande afbeelding.
[afbeelding]
2.4.
Tegenover de woning van [gedaagden] zijn parkeerplaatsen gesitueerd. Eén daarvan is een invalideparkeerplaats die is toegewezen aan [naam eiser 1] . [naam eiser 1] is invalide en rolstoel-scootmobiel afhankelijk. De exacte locatie van de parkeerplaats van [naam eiser 1] is aangegeven op figuur 1.
2.5.
Bij brief van 2 juli 2020 heeft [naam eiser 1] aan [gedaagden] verzocht om geen auto’s meer voor de woning van [gedaagden] te parkeren, omdat dat het in- en uitparkeren van de invalideparkeerplaatsen belemmert.
2.6.
Partijen leven al jaren met elkaar in onmin en er hebben meerdere incidenten plaatsgevonden.
2.7.
[gedaagden] hebben aan de voorgevel van hun woning een aantal camera’s en een schijnwerper met een bewegingssensor gemonteerd. Aan de zijgevel van de aanbouw en aan de achtergevel van de aanbouw zijn ook camera’s gemonteerd, evenals aan de achtergevel van de woning.
2.8.
Op 13 november 2020 zich een incident voorgedaan tussen partijen, waar [naam gedaagde 2] op 24 november 2020 aangifte van heeft gedaan. In het proces-verbaal van de aangifte staat voor zover van belang het volgende:
“(…) Ik heb de auto weggezet en toen ik uitstapte hoorde ik dat [naam eiser 2] tegen mijn man tekeer ging. Ik vroeg wat er aan de hand was. Waarop zij riep: “waarvan moet je een foto maken”. Ik zei dat we foto wilde maken van de pup. Hierop kwam [naam eiser 2] steeds dichter naar mij toegelopen. Ik zei tegen haar dat ze anderhalve meter afstand moest bewaren, waarop ze mij toen schopte tegen mijn toch al zere knie en ze duwde tegen mij aan. (…)
Ik weet niet meer wat ze tegen hun riep allemaal. Ik weet wel dat [naam eiser 2] tegen mij tekeer ging en riep: “ik maak je helemaal af, jou schiet ik kapot, ik maak je dood”. Daarbij maakte ze allerlei gebaren met haar armen en met haar hand maakte zij een schietgebaar, met haar vinger naar voren en duim omhoog. (…)
Toen we binnen waren schopte [naam eiser 2] tegen onze voordeur, haar voetafdruk staat erop.
Daarop hoorde de moeder van [naam 1] een geluid dat er iets tegen het keukenraam aankwam. We zijn gaan kijken en zagen en gaatje in het keukenraam zitten, waarschijnlijk veroorzaakt door een steen. Het leek op een kogelgat. De voordeur van onze woning is naast ons keukenraam. (…)
Al jaren hebben [naam eiser 1] en [naam eiser 2] wrijving met ons. Waarom dat is weten we niet, er zijn meer omwonende die dat met hun hebben. Ze staan ook bijna altijd voor het raam als ik bijvoorbeeld mijn ramen aan het zemen ben of als wij thuis komen, weggaan of visite krijgen. Ik heb ook het vermoeden dat ze een camera in hun auto hebben die beelden opneemt van ons huis. Ze hebben namelijk een eigen invaliden parkeerplaats voor onze woning. zij denkt dat wij elke keer aangifte tegen haar of hun doen, maar dat zijn andere bewoners, waarschijnlijk denken ze dat omdat mijn man bij de politie werkt.
Dinsdag ochtend 17 november 2020 stonden de twee voorbanden van onze auto leeg. Het bleek dat de banden kapot gestoken waren. Daar heb ik aangifte van gedaan (…). Die is niet in behandeling genomen omdat we, denk ik geen bewijs hebben wie dit gedaan zou kunnen hebben. Voor mij is 1 en 1 twee. (…)”
2.9.
Op 7 februari 2021 heeft er wederom een incident tussen partijen plaatsgevonden, waarbij de situatie is geëscaleerd. [naam eiser 1] heeft op 8 februari 2021 aangifte gedaan tegen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] van uitlokking, zware mishandeling en poging tot doodslag van [naam eiser 2] . [naam eiser 2] heeft hiervan eveneens aangifte gedaan. In haar verklaring over het incident staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)Alhoewel met de wijkagent, [naam wijkagent] , is afgesproken dat wederzijds partijen geen uitlokkende houding naar elkaar meer in zouden nemen, heeft de [naam familie] dit nu wel gedaan door opzettelijk een heuvel van sneeuw te creëren voor de invalide parkeerplaats van mijn man.
Ik heb het besluit genomen direct een schep te gaan halen en de sneeuwheuvel van het midden van de straat terug te scheppen.
Toen ik bijna klaar was kwam de [naam gedaagde 1] naar buiten en vorderde mij de sneeuw terug te scheppen, naar het midden van de straat. (…)
Door de treiterende houding van de [naam gedaagde 2] op dat moment wierp ik met de schep wat sneeuw in haar richting, daar maakte zij foto’s van.
Op dat moment, kwam [naam gedaagde 1] op mij af en greep mijn sneeuwschep, die hij uiteindelijk ook in beslag nam en weigerde terug te geven, dit resulteerde tot een worsteling doordat hij halsstarrig mijn schep vast bleef houden.
Kort hierop kwam [naam gedaagde 3] naar buiten rennen en gaf mij een forse duw. Ik verweerde mij, waarna ook [naam gedaagde 1] op mij af kwam. Beide grepen ze mij. [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 1] grepen mij bij mijn nek en wurgde mij bijna, vorderde mij op de grond te gaan liggen en riepen; “je bent aangehouden”. Ik snakte naar adem en had het zeer benauwd. [naam gedaagde 3] riep “ik maak je dood, ik maak je dood, als je nog één keer in de buurt van mijn ouders kom, je bent aangehouden”. [naam gedaagde 3] bleef mij krachtig en wurgend vast houden met de hulp van zijn vader, [naam gedaagde 1] Ik had dan ook zeer veel pijn in mijn nek. Als reactie en in mijn opwinding en machteloosheid zei ik; “moet je doen, dan schiet ik je dood”. Hierop riep [naam gedaagde 3] naar zijn vader; “Ga dat ding halen”, mogelijk bedoelde hij een wapen. Ook riep [naam gedaagde 3] : “Ik ga weg bij mijn ouders, maar jullie gaan ook uit jullie woning, dat is zeker”. (…)
Mijn echtgenoot heeft alles gade geslagen, maar kon niet ingrijpen door zijn lichamelijke beperking en heeft zich dan ook niet in het handgemeen gemengd. (…)
Door tussenkomst van buurtbewoners zijn de heren [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] van mijn afgehaald en hebben zij mij verlost van de wurggreep van de beide heren [naam gedaagde 1] . Op enig moment ontsnapte [naam gedaagde 3] en gaf mij wederom een forse duw. (…)”
2.10.
Op 16 februari 2021 heeft [naam gedaagde 2] ook aangifte gedaan van het incident op
7 februari 2021. In het proces-verbaal van de aangifte is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“ik doe aangifte van eenvoudige mishandeling. Een persoon, te weten, [naam eiser 2] heeft mij mishandeld, waardoor ik nu pijn en letsel heb.
Letselomschrijving:
pijnlijk, zwaar gekneusd borstbeen
Ik verklaar hierover het volgende:
Op 7 februari 2021 sneeuwde het erg hard. Mijn man heeft in de middag de sneeuw van ons pad geveegd en heeft de sneeuw overal verspreid.
Omstreeks 18:15 uur stond ik in de keuken het eten te bereiden en hoorde ik gerommel voor onze voordeur. (…) Ik zag dat de overbuurvrouw, [naam eiser 2] , sneeuw op ons pad aan het vegen was met een sneeuwschuiver. Ik ben toen samen met mijn man naar de voordeur gelopen en vroeg haar wat zij aan het doen was. ze stond agressief te vegen en allerlei verwensingen richting ons te gillen. Op het moment dat mijn man en ik nog in de voordeur stonden, schepte zij meerdere malen, sneeuw bij ons naar binnen. zij kwam op mij afgelopen en stootte met de scherpe kant van de sneeuwschuiver met grote kracht tegen mijn borstbeen. Zij heeft dit vermoedelijk 2 maal gedaan, maar het kan ook meerdere keren zijn. Het ging heel snel. Ik voelde op dat moment erge pijn op mijn borstbeen. De dokter heeft later een zwaar gekneusd borstbeen geconstateerd, waar ik nu zware medicijnen voor heb, omdat ik nog steeds erge pijn heb. Ik heb hier geen foto’s van, omdat het inwendig gekneusd is. Mijn man heeft geprobeerd de sneeuwschuiver van [naam eiser 2] af te pakken. Ook is mijn zoon bij deze worsteling betrokken geraakt. Wij waren allen bang, dat zij door zou gaan met slaan met de sneeuwschuiver. Ik hoorde haar ook meerdere keren bedreigingen uiten. Zij dreigde dat zij een pistool ging halen en mijn zoon zou dood schieten. Ik weet niet of zij daadwerkelijk een pistool heeft, maar zij heeft hier in het verleden vaker mee gedreigd. (…)”
2.11.
[naam gedaagde 1] heeft van het voorval op 7 februari 2021 eveneens aangifte gedaan. Volgens het proces-verbaal van de aangifte bestaat zijn letsel uit een pijnlijke linker onderarm met een schram van 4 centimeter, waarvoor hij een tetanus injectie van de huisarts heeft gekregen, en een blauwe bloeduitstorting op de linker onderarm.
2.12.
Bij aangetekende brief van 31 maart 2021 heeft [naam 2] , namens [eisers 1] , [gedaagden] gesommeerd om binnen veertien dagen de camera’s en de schijnwerper te verwijderen dan wel te verplaatsen. [gedaagden] hebben niet aan deze sommatie voldaan.
2.13.
Bij brief van 20 april 2021 heeft [naam 2] [gedaagden] nogmaals in de gelegenheid gesteld om over te gaan tot verwijderen dan wel verplaatsing van de schijnwerper en de camera’s. Op deze sommatie is evenmin door [gedaagden] gereageerd.
2.14.
Op 12 augustus 2021 heeft de deurwaarder een brief van [naam 3] , de opvolger van [naam 2] , aan [gedaagden] betekend. In deze brief staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Op haar bijgevoegde brieven van 31 maart en 20 april jl. heeft u niet gereageerd. Recentelijk heeft u zelfs een nieuwe camera met uitzicht op de parkeerplaats van cliënt en de brandsteeg die zij regelmatig gebruiken erbij geplaatst. Hierbij stuur ik u foto’s van deze nieuwe onrechtmatige situatie. (…)
Op 27 juli 2021 heeft een deurwaarder een proces-verbaal van constatering gemaakt van de camera’s en schijnwerper, als aanvulling op het bewijs dat cliënt al geleverd heeft. Hierbij treft u dit aan. Ik zal de deurwaarder ook vragen om deze brief aan u te bezorgen.
Cliënt geeft u hierbij een laatste kans om binnen 14 dagen na heden de camera’s en schijnwerper (met hinderende lichtbundel op woning van cliënt) te verwijderen dan wel in te stellen op een zodanige wijze dat er geen uitzicht meer, op de openbare weg (toegangswegen van cliënt), de parkeerplaats van client of de brandsteeg is.
Mocht u binnen de gestelde termijn niet aan het vorenstaande hebben voldaan, dan zal client zonder verdere aankondiging of aansprakelijkstelling u in kort geding dagvaarden. (…)”
2.15.
De schijnwerper aan de voorgevel van de woning van [gedaagden] is inmiddels vervangen door een buitenlamp met schemerschakeling.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eisers 1] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om alle camera’s (drie aan de voorgevel, één in het raam aan de voorzijde, en één in de zijmuur van de aanbouw) binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis volledig te verwijderen en verwijderd te houden dan wel (subsidiair) het aantal camera’s te maximeren op twee in totaal met bepaling dat de camera’s, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, vaststaand zijn en enkel de eigen tuin op kunnen nemen, alsook (zowel primair als subsidiair) om gedaagden hoofdelijk te verbieden om een (andere) camera te plaatsen die draaibaar is en/of gericht is op de openbare weg (daaronder begrepen het looppad aan de voorzijde en de brandgangen langszij en schuin tegenover de woning) met bepaling dat bij herplaatsing van een vaste, niet draaibare camera, gericht op uitsluitend het eigen perceel het aantal te monteren camera’s beperkt wordt tot twee stuks, een en ander onder last van een dwangsom van € 250,00 per keer en/of dag dat gedaagden, of een van hen, niet, niet volledig of niet tijdig daaraan voldoen;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om de schijnwerper binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander onder last van een dwangsom van € 250,00 per keer en/of dag dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] of een van hen, niet, niet volledig of niet tijdig daaraan voldoen;
[gedaagden] en [naam gedaagde 3] te verbieden gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis, om op enigerlei wijze, direct of indirect, verbaal of non-verbaal, contact te zoeken met [eisers 1] , onder last van een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat [gedaagden] en [naam gedaagde 3] , dan wel een van hen, zich hier niet of niet volledig aan houden, met een maximum van € 25.000,00 per gedaagde;
[gedaagden] en [naam gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, eveneens vermeerderd met de nakosten.
3.2.
[gedaagden] en [naam gedaagde 3] voeren verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eisers 1] in hun vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eisers 1] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eisers 2] en [naam eiser 3] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [verweerders] te verbieden om foto’s en/of video’s van hen en/of hun bezittingen te maken, een en ander onder last van een dwangsom van € 250,00 per overtreding, met een maximum van € 25.000,00 per gedaagde in reconventie.
4.2.
[verweerders] voeren verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eisers 2] en [naam eiser 3] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

De camera’s

5.1.
Kern van het geschil is de vraag of [gedaagden] gehouden zijn om de camera’s die zij aan hun woning hebben bevestigd dienen te verwijderen. Meer in het bijzonder gaat het erom wiens recht prevaleert: het recht van [eisers 1] op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer of het recht van [gedaagden] om hun perceel met gebruikmaking van genoemde camera’s te beveiligen.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop, dat het plaatsen van camera’s met het oogmerk om de eigen woonomgeving of het eigen erf te beveiligen, op zichzelf niet onrechtmatig is jegens omwonenden. De vraag of met het plaatsen van camera’s al dan niet inbreuk wordt gemaakt op de privacy en persoonlijke levenssfeer van omwonenden, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan van belang zijn om wat voor type camera het gaat, wat de gebruiksmogelijkheden van die camera zijn en of de camera’s op de woning en overige eigendommen van omwonenden zijn gericht.
5.3.
[eisers 1] stellen dat de camera’s aan de woning van [gedaagden] draaibaar zijn en gericht zijn op de openbare weg waarlangs zij zich moeten begeven en op de (invalide)parkeervakken tegenover de woning van [gedaagden] waarop zij zijn aangewezen. [eisers 1] voelen zich hierdoor constant bekeken door [gedaagden] Doordat de beelden kunnen worden opgenomen, opgeslagen, teruggekeken en kunnen worden verspreid vormt dit een ernstige, onnodige en disproportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eisers 1] [gedaagden] stellen hiertegenover dat geen inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eisers 1] , omdat de camera’s slechts de bezittingen van [gedaagden] filmen en [eisers 1] niet in beeld komen tenzij zij zich in of rond de tuin van [gedaagden] bevinden. Van het filmen van de openbare weg is evenmin sprake.
5.4.
Uit het voorgaande blijkt dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. [eisers 1] hebben hun stelling dat de betreffende camera’s roterend zijn en dat hiermee door [gedaagden] kan worden ingezoomd niet verder (feitelijk) onderbouwd. Niet kan worden vastgesteld of de camera’s daadwerkelijk de bezittingen van [eisers 1] op beeld vastleggen. [eisers 1] hebben weliswaar een foto in het geding gebracht waarop de richting van de camera’s staat aangegeven en hebben daarnaast gesteld dat de wijkagent heeft bevestigd dat de camera’s gericht zijn op hun eigendommen, maar hier staan de door [gedaagden] overgelegde beelden die door de camera’s zijn gemaakt tegenover. Uit deze beelden volgt dat de camera’s alleen op het perceel van [gedaagden] zijn gericht. Bovendien hebben [gedaagden] betwist dat de wijkagent heeft geconstateerd dat de camera’s de eigendommen van [eisers 1] filmen. Volgens [gedaagden] heeft de wijkagent juist screenshots van de vastgelegde beelden gemaakt en daarmee aan hen en aan [eisers 1] bevestigd dat de camera’s niet op hun eigendommen zijn gericht. Dat de beelden onbeperkt worden bewaard en opgeslagen is gelet op de door [gedaagden] met stukken onderbouwde gemotiveerde betwisting niet aannemelijk. In het licht van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit kort geding niet kan worden vastgesteld dat met gebruikmaking van de camera’s de woning en eigendommen van [eisers 1] (stelselmatig) kunnen worden geobserveerd door [gedaagden]
5.5.
Voor zover de camera’s op de openbare weg zijn gericht, is dit beperkt tot daar waar [gedaagden] hun auto als enige mogelijkheid kunnen parkeren. De geringe inbreuk die hiermee eventueel gemaakt wordt op de persoonlijke levenssfeer van [eisers 1] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo beperkt dat deze niet opweegt tegen het gerechtvaardigde belang van [gedaagden] om hun perceel en eigendommen met gebruikmaking van de camera’s te beveiligen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagden] , gelet op de gespannen verhouding tussen partijen en gelet op wat tussen hen is voorgevallen (daargelaten wat daarvan precies de toedracht is geweest), daarbij voldoende belang hebben.
5.6.
Gelet op het vorenstaande bestaat er geen grond voor het treffen van de door [eisers 1] gevraagde voorlopige voorziening, waardoor het gevorderde wordt afgewezen.
De schijnwerper
5.7.
Ten aanzien van de schijnwerper hebben [eisers 1] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagden] onrechtmatige hinder veroorzaken omdat de lichtbundel tot in de woonkamer van [eisers 1] reikt en het zicht bij het parkeren belemmert. [gedaagden] hebben hiertegenover gesteld dat de schijnwerper reeds is verwijderd. Dit is door [eisers 1] niet betwist, sterker nog, [eisers 1] hebben dat erkend maar daaraan toegevoegd de vrees te hebben dat de schijnwerper weer terugkomt nadat deze procedure voorbij is. Nu de schijnwerper reeds is verwijderd is thans geen sprake van onrechtmatige hinder. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er voorts geen aanleiding om aan te nemen dat [gedaagden] de schijnwerper binnen afzienbare tijd weer terug zullen plaatsen. Dit brengt met zich dat de vordering wordt afgewezen.
Het contactverbod
5.8.
Bij de beoordeling van het gevorderde contactverbod geldt het volgende uitgangspunt. Het tegen diens wil blijven benaderen van een ander kan jegens die ander een onrechtmatige daad opleveren tot beëindiging waarvan een voorziening in kort geding kan worden gevraagd indien voldoende aannemelijk is dat het onrechtmatig handelen zal voortduren.
5.9.
Tussen partijen staat vast dat de situatie tussen hen gespannen is en dat zich tussen hen meerdere aanvaringen en incidenten hebben voorgedaan, waarbij beide partijen zich op zeer onbetamelijke wijze hebben uitgelaten en geweld is gebruikt. Dit volgt ook uit de overgelegde aangiftes en de klachten over en weer en uit de verklaringen van andere buurtbewoners. Duidelijk is ook dat partijen ieder hun eigen kijk hebben op de aanleiding en het verloop van die incidenten. Aan de ene kant stellen [eisers 1] dat zij constant worden beledigd en bedreigd door [gedaagden] en dat er ook sprake is van fysieke mishandeling. Zij stellen zelf geen aandeel te hebben in de incidenten die hebben plaats gevonden en slechts rust te willen. Daar tegenover stellen [gedaagden] dat het [eisers 1] zijn die hen steeds lastigvallen, hun eigendommen vernielen en geweld tegen hen gebruiken, althans dat het vooral [naam gedaagde 2] is die zich daaraan schuldig maakt, en dat zij zelf geen contact zoeken met [eisers 1] en dat zij daarbij ook geen belang hebben.
5.10.
Wie van partijen begint, wat zich precies tijdens de aanvaringen en incidenten heeft voorgedaan en welke partij het bij het rechte eind heeft kan op grond van de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet worden vastgesteld. Dat [eisers 1] zelf geen aandeel hebben in de incidenten acht de voorzieningenrechter, gelet op de door [gedaagden] overgelegde aangiften, niet aannemelijk. De in de aangiften van [gedaagden] beschreven feiten zijn ernstig en te kwalificeren als onrechtmatig handelen jegens [gedaagden] Aan de andere kant heeft te gelden dat de aangiften slechts de beleving van [gedaagden] zelf behelzen. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie de ander tegen diens wil blijft benaderen is wel duidelijk dat de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord zijn en dat het partijen kennelijk niet lukt om op normale wijze als buren met elkaar om te gaan. Beide partijen wensen, en zijn gebaat bij, rust en willen geen contact meer met elkaar. Een (tijdelijke) ordemaatregel is daarom op zijn plaats en toewijzing van het gevorderde contactverbod, mede gelet op de onrust die thans tussen partijen bestaat, is gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter gaat er hierbij vanuit dat [eisers 1] zich
– gelet op het hiervoor bedoelde belang – eveneens zullen onthouden van het zoeken van contact met [gedaagden]
5.11.
Nu noch gesteld noch gebleken is dat een contactverbod ook jegens [naam gedaagde 3] gerechtvaardigd is wordt de vordering afgewezen, voor zover die tegen hem is gericht.
5.12.
Om redenen van proportionaliteit wordt het verbod (voorlopig) voor de duur van zes maanden (na betekening van dit vonnis) opgelegd.
5.13.
De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd op het in de beslissing te vermelden bedrag.
5.14.
Ten slotte hecht de voorzieningenrechter eraan om op te merken, dat gerechtelijke procedures niet altijd de meest aangewezen weg zijn om conflicten tussen buren op te lossen. Partijen wordt aangeraden om over de wederzijdse irritaties heen te stappen en zich ten volle in te zetten – ter bevordering van hun beider woongenot – om hun verhouding te normaliseren. Hierbij is het onvermijdelijk dat partijen, indien zij uit de thans ontstane impasse willen komen, elkaar in enige mate tegemoet zullen komen.

6..De beoordeling in reconventie

6.1.
[eisers 2] en [naam eiser 3] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [verweerders] er een gewoonte van maken om hen en hun eigendommen veelvuldig te fotograferen. Daarnaast hebben [verweerders] volgens [eisers 2] en [naam eiser 3] twee camera’s geplaatst in hun auto die voor de deur van [eisers 2] staat geparkeerd. Daarmee zijn zij in staat zijn om de woning van [eisers 2] 24 uur per dag te filmen. Dit vormt een ernstige inbreuk op de privacy van [eisers 2] , zonder dat [verweerders] daarbij enig belang hebben.
6.2.
[verweerders] heeft gesteld dat de foto’s uitsluitend zijn gemaakt met het oog op bewijslevering in onderhavig geschil en dat dit op uitdrukkelijk verzoek van hun juristen en raadsman is gebeurd. [eisers 2] hebben in dat licht hun stellingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Vooralsnog is niet aannemelijk dat meer en andere foto’s zijn gemaakt dan in dit kort geding zijn overgelegd. Dat brengt met zich dat niet aannemelijk is dat sprake is geweest van het stelselmatig maken van foto’s op een wijze die een ontoelaatbare inbreuk maakt op het privéleven van [eisers 2] Dat geldt nog meer voor [naam eiser 3] die blijkbaar niet meer bij zijn ouders woont en wiens specifieke positie in het geheel niet wordt toegelicht. Het gevorderde wordt dan ook afgewezen.

7..De proceskostenbeslissing in conventie en in reconventie

De proceskosten

7.1.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, worden de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

8..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
8.1.
verbiedt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] gedurende zes maanden, na betekening van dit vonnis, op enigerlei wijze direct dan wel indirect in contact te treden met [eisers 1] ,
8.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] om aan [eisers 1] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 8.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 1.000,00 is bereikt,
8.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.6.
wijst de vorderingen af,
8.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021.
2180/2009