ECLI:NL:RBROT:2021:13403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
10/326708-20 / TUL VV: 10/026602-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, belediging en bedreiging van politieagenten met vrijspraak van vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, belediging en bedreiging van politieagenten, en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en voor belediging en bedreiging van politieagenten, maar heeft hem vrijgesproken van de vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was en dat de bewijsmiddelen de beschuldigingen tegen hem steunden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en kreeg daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een persoonlijkheidsstoornis had en dat er een reëel recidiverisico bestond, wat de noodzaak van TBS met dwangverpleging rechtvaardigde. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf en maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/326708-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/026602-18
Datum uitspraak: 17 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – kort weergegeven – op neer dat de verdachte (1) het slachtoffer [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) heeft geprobeerd van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem in de borst te steken, (2 en 3) politieagenten heeft bedreigd en beledigd en (4) een ruit in de voordeur van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2] ) heeft vernield.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging, en oplegging van de maatregel bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , op straffe van 1 week hechtenis per overtreding met een maximum van 6 maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 2 en 3, belediging en bedreiging)
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak (feit 4, vernieling ruit)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de aangifte van [naam slachtoffer 2] ondersteund wordt door de overige bewijsmiddelen. De verbalisanten hebben waargenomen dat de ruit in de voordeur kapot was en de verdachte is vlak daarna in de directe omgeving van het flatgebouw aangetroffen. De vernieling van de ruit kan daarom worden bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
Hoewel de verdachte midden in de nacht is aangehouden in de directe omgeving van het flatgebouw waar [naam slachtoffer 2] woont, staat niet vast dat hij
inhet flatgebouw en voor de deur van de woning van [naam slachtoffer 2] is geweest. De rechtbank is daarom onvoldoende overtuigd dat de verdachte het feit heeft gepleegd. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering (feit 1, poging tot doodslag)
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het onder 1 tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld door wie, wanneer en waarmee [naam slachtoffer 1] is gestoken.
Ten eerste heeft geen van de getuigen waargenomen hoe het letsel is ontstaan. Als [naam slachtoffer 1] daadwerkelijk door de verdachte zou zijn gestoken, had hij dat meteen gemerkt, en niet pas na enige tijd. Mogelijk is hij dus pas na het vertrek van de verdachte gewond geraakt.
Ten tweede is sprake geweest van contaminatie van DNA-materiaal, aangezien getuige [naam getuige] de bebloede trui van [naam slachtoffer 1] heeft vastgehouden, en in huis heeft opgeruimd en schoongemaakt. Zij heeft daarbij vermoedelijk ook de telefoon van de verdachte aangeraakt. De aangetroffen DNA-sporen kunnen daarom niet worden aangemerkt als dadersporen. Gelet hierop kan evenmin worden geconcludeerd dat het letsel is toegebracht met het aangetroffen lemmet.
Ten slotte is een alternatief scenario aangedragen. De verdachte en [naam slachtoffer 1] hebben geworsteld, waarbij zij over de vloer van de woning rolden; aangezien er afval op de vloer lag, kan [naam slachtoffer 1] met zijn borst over een scherp voorwerp zijn gerold.
4.3.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Op 27 december 2020 was de verdachte in de woning van [naam getuige] . In deze woning waren verschillende andere personen, onder wie [naam slachtoffer 1] . Op enig moment vond een worsteling plaats tussen de verdachte en [naam slachtoffer 1] . Kort daarna heeft [naam slachtoffer 1] zichzelf opgesloten op het toilet en 112 gebeld, en daarna heeft de verdachte de woning verlaten. Twintig minuten later kwamen de verbalisanten ter plaatse. [naam slachtoffer 1] verklaarde dat de verdachte hem had neergestoken en hij werd door de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
[naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet direct merkte dat hij gestoken was. Wel voelde hij pijn in zijn borst. Pas toen [naam getuige] de trui van [naam slachtoffer 1] uittrok, zagen zij allebei dat [naam slachtoffer 1] een steekwond had in zijn borst, bij zijn hart. Door een forensisch arts is omschreven dat het een steekverwonding in de linkerborst betreft, met een kleine klaplong in de top van de borstholte tot gevolg.
Verbalisanten hebben op de tafel in de woonkamer een lemmet zonder heft aangetroffen en in beslag genomen. Door het NFI is DNA-onderzoek verricht. Daarbij zijn onder andere een dactyloscopisch spoor op de zijkant van het mes en een bloedspoor op de punt van het mes onderzocht. De deskundige rapporteert kort gezegd dat het DNA op de punt matcht met dat van [naam slachtoffer 1] en het DNA op de zijkant van het lemmet met dat van de verdachte.
Gelet op de verklaringen van [naam getuige] en [naam slachtoffer 1] en de bij [naam slachtoffer 1] aangtroffen steekverwonding, in onderlinge samenhang bezien met de DNA-matches, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte [naam slachtoffer 1] heeft gestoken met het lemmet.
Dat de DNA-sporen het gevolg zijn van contaminatie, zoals door de verdediging aangevoerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Weliswaar heeft [naam getuige] de bebloede trui van [naam slachtoffer 1] vastgehad en heeft zij naar eigen zeggen het lemmet opgepakt en teruggelegd, maar dat verklaart niet hoe er een DNA-spoor van
de verdachteop het mes terecht is gekomen. Niet is gebleken dat [naam getuige] de telefoon van de verdachte heeft aangeraakt, zoals de verdediging betoogt.
Evenmin is aannemelijk geworden dat de verwonding is toegebracht nadat de verdachte de woning had verlaten. Niet valt in te zien waarom [naam slachtoffer 1] naar de verdachte wijst als hij in werkelijkheid door iemand anders is gestoken. Dat [naam slachtoffer 1] niet direct merkte dat hij gestoken was, is te verklaren door de toestand waarin hij verkeerde. Zo was hij onder invloed van alcohol en was er bij hem waarschijnlijk sprake van verhoogde adrenaline als gevolg van de vechtpartij.
Het aangedragen alternatieve scenario, waarin [naam slachtoffer 1] over een scherp voorwerp zou zijn gerold, acht de rechtbank zeer onwaarschijnlijk. Het scenario strookt niet met de conclusies van het NFI omtrent het DNA. Ook is uit het forensisch onderzoek ter plaatse niet naar voren gekomen dat er scherpe voorwerpen op de vloer lagen. Daar komt bij dat, gelet op de diepte van de steekwond, een dergelijk scherp voorwerp rechtop op de grond zou moeten hebben gestaan en dat [naam slachtoffer 1] daar bovenop zou moeten zijn gevallen, terwijl [naam slachtoffer 1] noch de getuigen iets in die trant hebben verklaard. Bovendien geeft dit scenario geen verklaring voor het feit dat er geen scherp voorwerp in de borst van [naam slachtoffer 1] is achtergebleven, wat wel aannemelijk zou zijn geweest als hij op een scherp voorwerp was gevallen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 1] in de borst heeft gestoken met een mes. Dit handelen was naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat moet worden vastgesteld dat de verdachte het opzet had om [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven. In de borst bevinden zich immers vitale organen zoals het hart en de longen. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven heeft niet aan de verdachte gelegen.
Daarmee wordt het vrijspraakverweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde (poging tot doodslag).
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 27 december 2020 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven met een mesin de borst (ter hoogte van de hartstreek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 december 2020 te Dordrecht [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] (zijnde verbalisanten van politie Eenheid Rotterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door aan die [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen
- " Niemand moet me aanraken, de eerste de beste die mij aanraakt, die pak ik" en
- " Als we gaan vechten dan verlies ik het misschien, maar dan gaan er een paar van jullie anders naar huis als dat jullie zijn gekomen" en
- " Weet je wat het leuke is, ik kom een keer vrij en dan maak ik één van jullie gewoon dood. Het interesseert me niet of dat je een gezin of familie hebt. Ik maak hun ook af" en
- " Ik maak jullie allemaal dood. Ik neem jullie hele gezin mee. Je vrouw, je kind, het interesseert mij niks" en
- " Kanker op, ik word niet meer geboeid. Dan gaan we vechten, de eerste die krijgt hem" en
- " Ik maak je dood kankerlijer, jij wil te graag" en
- " Als ik straks weer vrij ben en buiten loop zijn jullie ervan. Ik schiet jullie door je kankerkop",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking en door daarbij meermalen een vechthouding tegenover die [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] aan te nemen;
3.
hij op 27 december 2020 te Dordrecht opzettelijk ambtenaren,te weten [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] , zijnde verbalisanten van politie Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door die [naam slachtoffer 3] en die [naam slachtoffer 4] meermalen de woorden toe te voegen: "Kankerlijers" en "Wat zit je nou te kijken, met je kankerkop" en "Ik neuk je kankermoeder",
althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..poging tot doodslag;

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
3.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer met een mes gestoken in de borst. Het slachtoffer heeft een klaplong opgelopen en daar veel pijn aan ondervonden. Bovendien is hij tot op de dag van vandaag bang voor de verdachte en heeft hij last van herbelevingen; hij is zich er zeer van bewust dat hij dood had kunnen gaan. De verdachte heeft zich niet om de gevolgen voor het slachtoffer bekommerd en met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Toen de verdachte enkele uren na dit feit aangehouden werd, heeft hij verschillende verbalisanten bedreigd en beledigd. Hij was agressief, bleef schelden en keek hen aan terwijl hij zijn bedreigingen uitte. Hij heeft de verbalisanten, die op dat moment hun publieke taak uitvoerden, angst aangejaagd en belemmerd in hun taak.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [naam psychiater] en psycholoog [naam psycholoog] hebben na een bevel tot observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum, een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 oktober 2021.
De deskundigen concluderen dat sprake is geweest van een hechtingsstoornis in de kindertijd die zich heeft ontwikkeld tot een oppositioneel opstandige gedragsstoornis en uiteindelijk een antisociale gedragsstoornis. Deze ontwikkeling heeft zich in de volwassen jaren voortgezet en daarom kan vanaf de volwassenheid gesproken worden van een persoonlijkheidsstoornis. Hoewel de verdachte geweigerd heeft mee te werken aan het onderzoek tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum, kunnen onderzoekend psycholoog en psychiater op basis van het dossier een antisociale persoonlijkheidsstoornis en stoornissen in het gebruik van alcohol en cocaïne (minstens 'matig ernstig') classificeren. De classificatie van een antisociale persoonlijkheidsstoornis berust op roekeloos en antisociaal gedrag in de loop van het leven alsmede betrokkenes justitiële voorgeschiedenis. Deze stoornis is op zich een risicofactor voor agressieve recidive. De stoornissen in het gebruik van middelen zijn dat eveneens.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel)
De bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, zoals door de deskundigen in bovenstaande rapportage zijn neergelegd, neemt de rechtbank over en maakt de rechtbank tot de hare. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt voorts vast dat de ernst van de feiten, zijnde een poging doodslag en bedreigingen respectievelijk een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en een misdrijf dat afzonderlijk wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De deskundigen hebben geen advies kunnen geven over de mate waarin de ten laste gelegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank ziet geen grond voor verminderde toerekenbaarheid.
Daarnaast is er, gelet op de rapportage, sprake van een reëel gevaar voor herhaling van gewelddadig gedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte behandeling nodig voor de bij hem geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en voor zijn stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne zodat het recidiverisico kan worden teruggedrongen.
Door de gedragsdeskundigen is geen advies gegeven over in welk strafrechtelijk kader de behandeling plaats moet hebben. De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel wil meewerken aan bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, en uiterst subsidiair aan een TBS-maatregel met voorwaarden, maar niet als die voorwaarden een klinische opname inhouden.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel in deze zaak passend is. Uitgaande van een noodzakelijke behandeling heeft de rechtbank een aantal mogelijkheden afgewogen, te weten oplegging van:
  • een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van bijzondere voorwaarden;
  • een TBS-maatregel met voorwaarden ofwel met dwangverpleging, al dan niet in combinatie met een gevangenisstraf.
De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat aan de voor de oplegging van de TBS-maatregel gestelde wettelijke voorwaarden is voldaan.
Uit de rapportage en het strafblad van de verdachte volgt dat hij, al van jongs af aan, een uitgebreide behandelvoorgeschiedenis heeft, die vanaf 2006 uitmondde in de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting (PIJ-maatregel). De verdachte zag in de loop van deze maatregel nagenoeg alle (justitiële) jeugdinrichtingen van binnen, omdat in zijn gedrag steeds reden werd gezien hem over te plaatsen. De verdachte werd in 2009 in het PBC onderzocht, waarna de PIJ-maatregel werd hervat tot 2011. Sindsdien is er bij de verdachte weinig stabiliteit ontstaan, zowel waar het gaat om werk, als om relaties. De verdachte kwam frequent in aanraking met politie en justitie, werd diverse malen gedetineerd en kreeg verschillende reclasseringstoezichten opgelegd, die veelal moeizaam verliepen. De verdachte werd aangemeld bij verschillende behandelinstanties, ook op het gebied van verslavingszorg, maar behandeling kwam niet van de grond of was niet duurzaam effectief. Deze interventies hebben voorts niet verhinderd dat de verdachte wederom over is gegaan tot gewelddadig gedrag.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een verplichte behandeling als (bijzondere) voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden onvoldoende kans van slagen heeft. De rechtbank is mede op grond van het onderzoek ter terechtzitting er onvoldoende van overtuigd dat de verdachte daadwerkelijk en intrinsiek voldoende gemotiveerd is om zich langdurig en intensief te laten behandelen. De houding van de verdachte ten opzichte van de ernstige feiten en het feit dat hij bij herhaling aangeeft dat hij zich niet in een klinische setting wenst te laten behandelen, spelen daarbij een rol.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel eist. Bij de verdachte is om die redenen en vanwege het door de deskundigen ingeschatte recidivegevaar, dwangverpleging noodzakelijk om de gewenste behandeling te waarborgen.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
De TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van die terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten vindt de rechtbank daarnaast alleen een gevangenisstraf een passende straf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zoals onder meer neergelegd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Bij een poging tot doodslag met gebruik van een steekwapen, kan als uitgangspunt gedacht worden aan een gevangenisstraf van twee jaar met een voorwaardelijk deel.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Hierbij is rekening gehouden met de oplegging van de TBS-maatregel.
Maatregel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] te [geboorteplaats slachtoffer 1] ( [geboorteland slachtoffer 1] ). Voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, wordt vervangende hechtenis toegepast voor de duur van één week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank de op te leggen straf en maatregelen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam slachtoffer 1] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 502,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
Aangezien vrijspraak is bepleit, heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte onvoldoende gemotiveerd is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met niet-ontvankelijk verklaring van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.002,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 5 juni 2018 is de verdachte ter zake van vuurwapenbezit veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 19 juni 2018 en duurde, na verlenging, tot 5 april 2021.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
9.3.
Beoordeling
Nu de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de opgelegde straf reeds is gelast door het Gerechtshof Den Haag bij arrest van 10 maart 2021, en dit deel inmiddels ten uitvoer is gelegd, is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 45, 57, 63, 266, 267, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] te [geboorteplaats slachtoffer 1] ( [geboorteland slachtoffer 1] ), gedurende vijf jaren na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) week, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 3.002,- (zegge: drieduizend en twee euro),bestaande uit € 502,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 3.002,-(hoofdsom,
zegge: drieduizend en twee euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.002,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. F.J.E. van Rossum en A.M.J. van Buchem-Spapens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de borst (ter hoogte van de hartstreek), althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Dordrecht [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] (zijnde verbalisanten van politie Eenheid Rotterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen
- " Niemand moet me aanraken, de eerste de beste die mij aanraakt, die pak ik" en/of
- " Als we gaan vechten dan verlies ik het misschien, maar dan gaan er een paar van jullie anders naar huis als dat jullie zijn gekomen" en/of
- " Weet je wat het leuke is, ik kom een keer vrij en dan maak ik één van jullie gewoon dood. Het interesseert me niet of dat je een gezin of familie hebt. Ik maak hun ook af" en/of
- " Ik maak jullie allemaal dood. Ik neem jullie hele gezin mee. Je vrouw, je kind, het interesseert mij niks" en/of
- " Kanker op, ik word niet meer geboeid. Dan gaan we vechten, de eerste die krijgt hem" en/of
- " Ik maak je dood kankerlijer, jij wil te graag" en/of
- " Als ik straks weer vrij ben en buiten loop zijn jullie ervan. Ik schiet jullie door je kankerkop",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door daarbij meermalen een vechthouding tegenover die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] aan te nemen;
3.
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Dordrecht opzettelijk (een) ambtena(a)r(en),te weten [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] , zijnde verbalisanten van politie Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door die [naam slachtoffer 3] en/of die [naam slachtoffer 4] meermalen de woorden toe te voegen: "Kankerlijers" en/of "Wat zit je nou te kijken, met je kankerkop" en/of "Ik neuk je kankermoeder",
althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Sliedrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit/raam van een (voor)deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 2] en/of Tablis Wonen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.