7.4.Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel)
De bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, zoals door de deskundigen in bovenstaande rapportage zijn neergelegd, neemt de rechtbank over en maakt de rechtbank tot de hare. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt voorts vast dat de ernst van de feiten, zijnde een poging doodslag en bedreigingen respectievelijk een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en een misdrijf dat afzonderlijk wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De deskundigen hebben geen advies kunnen geven over de mate waarin de ten laste gelegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank ziet geen grond voor verminderde toerekenbaarheid.
Daarnaast is er, gelet op de rapportage, sprake van een reëel gevaar voor herhaling van gewelddadig gedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte behandeling nodig voor de bij hem geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en voor zijn stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne zodat het recidiverisico kan worden teruggedrongen.
Door de gedragsdeskundigen is geen advies gegeven over in welk strafrechtelijk kader de behandeling plaats moet hebben. De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel wil meewerken aan bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, en uiterst subsidiair aan een TBS-maatregel met voorwaarden, maar niet als die voorwaarden een klinische opname inhouden.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel in deze zaak passend is. Uitgaande van een noodzakelijke behandeling heeft de rechtbank een aantal mogelijkheden afgewogen, te weten oplegging van:
- een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van bijzondere voorwaarden;
- een TBS-maatregel met voorwaarden ofwel met dwangverpleging, al dan niet in combinatie met een gevangenisstraf.
De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat aan de voor de oplegging van de TBS-maatregel gestelde wettelijke voorwaarden is voldaan.
Uit de rapportage en het strafblad van de verdachte volgt dat hij, al van jongs af aan, een uitgebreide behandelvoorgeschiedenis heeft, die vanaf 2006 uitmondde in de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting (PIJ-maatregel). De verdachte zag in de loop van deze maatregel nagenoeg alle (justitiële) jeugdinrichtingen van binnen, omdat in zijn gedrag steeds reden werd gezien hem over te plaatsen. De verdachte werd in 2009 in het PBC onderzocht, waarna de PIJ-maatregel werd hervat tot 2011. Sindsdien is er bij de verdachte weinig stabiliteit ontstaan, zowel waar het gaat om werk, als om relaties. De verdachte kwam frequent in aanraking met politie en justitie, werd diverse malen gedetineerd en kreeg verschillende reclasseringstoezichten opgelegd, die veelal moeizaam verliepen. De verdachte werd aangemeld bij verschillende behandelinstanties, ook op het gebied van verslavingszorg, maar behandeling kwam niet van de grond of was niet duurzaam effectief. Deze interventies hebben voorts niet verhinderd dat de verdachte wederom over is gegaan tot gewelddadig gedrag.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een verplichte behandeling als (bijzondere) voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden onvoldoende kans van slagen heeft. De rechtbank is mede op grond van het onderzoek ter terechtzitting er onvoldoende van overtuigd dat de verdachte daadwerkelijk en intrinsiek voldoende gemotiveerd is om zich langdurig en intensief te laten behandelen. De houding van de verdachte ten opzichte van de ernstige feiten en het feit dat hij bij herhaling aangeeft dat hij zich niet in een klinische setting wenst te laten behandelen, spelen daarbij een rol.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel eist. Bij de verdachte is om die redenen en vanwege het door de deskundigen ingeschatte recidivegevaar, dwangverpleging noodzakelijk om de gewenste behandeling te waarborgen.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
De TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van die terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten vindt de rechtbank daarnaast alleen een gevangenisstraf een passende straf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zoals onder meer neergelegd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Bij een poging tot doodslag met gebruik van een steekwapen, kan als uitgangspunt gedacht worden aan een gevangenisstraf van twee jaar met een voorwaardelijk deel.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Hierbij is rekening gehouden met de oplegging van de TBS-maatregel.
Maatregel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] te [geboorteplaats slachtoffer 1] ( [geboorteland slachtoffer 1] ). Voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, wordt vervangende hechtenis toegepast voor de duur van één week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank de op te leggen straf en maatregelen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.