ECLI:NL:RBROT:2021:13390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/10/627836 / KG ZA 21-930
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van maritaal beslag in kort geding na afwikkeling van de gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel het opheffen van een maritaal beslag dat door de man was gelegd op haar vordering tot uitbetaling van haar aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning. De partijen zijn gehuwd geweest onder huwelijkse voorwaarden en hebben hun huwelijk beëindigd door echtscheiding. De vrouw stelt dat de verdeling van de gemeenschappelijke woning reeds heeft plaatsgevonden, waardoor het maritaal beslag niet meer gerechtvaardigd is. De man had op 29 september 2021 verlof gevraagd om maritaal beslag te leggen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de vrouw op de notaris tot uitbetaling van haar aandeel in de overwaarde van de woning geen goed is dat in de gemeenschap van goederen valt. De voorzieningenrechter overweegt dat het maritaal beslag bedoeld is om de gemeenschap bijeen te houden totdat de verdeling is afgewikkeld, maar aangezien de verdeling van de woning al heeft plaatsgevonden, is er geen grondslag meer voor het beslag. De voorzieningenrechter heft het beslag op en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/627836 / KG ZA 21-930
Vonnis in kort geding van 10 december 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. K. Beumer te Brielle,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Kouters te Barendrecht.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 november 2021, met producties 1 t/m 7;
  • de brieven van mr. Beumer van 29 november 2021, met producties 8 t/m 15;
  • de brief van mr. Kouters van 29 november 2021, met producties 1-5;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 2 december 2021;
  • de pleitnota van mr. Kouters.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 5 juli 1990 onder huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De bij aanvang opgestelde huwelijkse voorwaarden zijn gedurende het huwelijk tweemaal gewijzigd, voor het laatst op 1 mei 2015. In de laatste versie van de huwelijkse voorwaarden is voor zover van belang het volgende bepaald:
2.3.
De man heeft op 18 augustus 2017 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Als peildatum voor de omvang van de ontbonden gemeenschap van goederen geldt 17 augustus 2017. Bij beschikking van deze rechtbank van 25 april 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 4 juni 2018 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.4.
In de echtscheidingsprocedure is de behandeling van de zaak ten aanzien van de nevenvoorzieningen aangehouden. Het betreft de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden waaronder de verdeling van de gemeenschap, de kinderalimentatie en de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw. De stand van zaken is dat ten overstaan van de meervoudige kamer van de rechtbank een mondelinge behandeling zal worden bepaald, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2022.
2.5.
Tot de ontbonden huwelijkse gemeenschap van partijen behoorde onder meer de echtelijke woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning), alsmede de daarop rustende hypotheekschulden.
2.6.
De woning is door partijen verkocht aan derden en op 18 oktober 2021 door partijen aan kopers geleverd. De overwaarde van de woning bedroeg € 266.000,00.
2.7.
De overwaarde van de woning komt aan beide partijen, ieder voor de helft, toe. Het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning bedraagt dus € 133.000,00.
2.8.
De man heeft op 29 september 2021 aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd om maritaal beslag te mogen leggen. In het verzoekschrift stelt de man dat hij in het kader van de (financiële) afwikkeling van de ontbonden gemeenschap uit hoofde van verdeling/verrekening een vordering op de vrouw heeft van € 194.000,00.
2.9.
De voorzieningenrechter heeft op 29 september 2021 aan de man verlof verleend om maritaal derdenbeslag te leggen onder de besloten vennootschap [naam notariskantoor], alsmede onder notaris [naam] of haar plaatsvervanger op alle gelden en/of geldswaarden van de vrouw die voormeld(e) notariskantoor/notaris onder zich heeft, op alle vorderingen die de vrouw op voormeld(e) notariskantoor/notaris heeft, alsmede op die vorderingen die de vrouw op voormeld(e) notariskantoor/notaris uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen.
2.10.
Het maritaal beslag is gelegd op 18 oktober 2021 op de vordering die de vrouw heeft op (samengevat) de notaris tot uitbetaling van haar aandeel in de overwaarde van de woning.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. het beslag dat op 18 oktober 2021 door de man ten laste van de vrouw onder notaris [naam], althans haar plaatsvervanger, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam notariskantoor] gelegde beslagen, op te heffen, althans de man te veroordelen om binnen 24 uur na dagtekening van dit vonnis die beslagen op te heffen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft.
Subsidiair:
2. de door de man op 18 oktober 2021 ten laste van de vrouw onder notaris [naam], althans haar plaatsvervanger, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam notariskantoor] gelegde beslagen te beperken tot een bedrag van € 93.951,50, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans de man te veroordelen het beslag voor het overige op te (doen) heffen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft.
Primair en subsidiair:
3. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
De man voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Artikel 705 lid 1 Rv biedt de beslagschuldenaar, die in beginsel niet wordt gehoord en die tegen een verleend verlof geen rechtsmiddel kan aanwenden, de mogelijkheid in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Hoewel een spoedeisend belang uit de aard van een dergelijke vordering voortvloeit, is een spoedeisend belang daarbij strikt genomen niet vereist. In zoverre is artikel 705 Rv een lex specialis van artikel 254 Rv. De voorzieningenrechter acht de vrouw dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
4.2.
De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 705 Rv een conservatoir beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
4.3.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het maritaal beslag ten onrechte is gelegd omdat de vordering van de vrouw op de notaris dan wel het notariskantoor tot uitbetaling van haar aandeel in de overwaarde van de woning geen goed is dat in de gemeenschap van goederen is gevallen. Daarnaast zijn de vorderingen van de man ondeugdelijk. De man stelt dat hij een vordering op de vrouw heeft van € 194.000,00 in het kader van een vaststellingsovereenkomst met de curator, de advocaatkosten en de rekening-courantschuld aan een vennootschap van de man. Ten aanzien van de eerste twee schulden betwist de vrouw dat dit schulden zijn die ten laste van de gemeenschap gebracht kunnen worden. De schulden zijn immers pas na ontbinding van de gemeenschap ontstaan. De schuld in rekening-courant is onderwerp van de procedure die tussen partijen nog gevoerd moet worden ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De vrouw dient zich nog uit te laten over de vraag of dit een gemeenschappelijke schuld van partijen betreft. Voor zover geldt dat de schuld ten laste van de gemeenschap gebracht zou kunnen worden, geldt dat het aandeel van de vrouw in die schuld nooit meer dan € 93.951,50 kan zijn, waardoor het beslag in ieder geval beperkt dient te worden tot dat bedrag.
4.4.
De man stelt hiertegenover dat de verkoopopbrengst van de woning op basis van het leerstuk van de zaaksvervanging ex artikel 3:167 BW in de plaats treedt van het aandeel in het gemeenschapsgoed waardoor terecht maritaal beslag is gelegd op de vordering van de vrouw op de notaris tot uitbetaling van haar aandeel in de overwaarde van de woning. Daarnaast betreft de schuld in rekening-courant een gemeenschapsschuld, waarvan de helft, ongeveer € 100.893,00, voor rekening van de vrouw komt. De vrouw is bovendien voor de helft aansprakelijk en draagplichtig voor de vordering aan de curator in het kader van de vaststellingsovereenkomst. Dit geldt ook voor de in die procedure gemaakte advocaatkosten, nu de vrouw naast de man ook opdrachtgever was. Het beslag is dus niet ten onrechte gelegd, maar strekt tot het verkrijgen van zekerheid voor verhaal.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 768 Rv kunnen (gewezen) echtgenoten die gehuwd zijn (geweest) in een gemeenschap van goederen, de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op goederen van de gemeenschap. Tot het leggen van conservatoir beslag verleent de voorzieningenrechter slechts verlof indien de verzoeker aantoont dat er gegronde vrees voor verduistering van de gemeenschapsgoederen bestaat. Maritaal beslag is dan ook bedoeld om de gemeenschap bijeen te houden totdat de verdeling is afgewikkeld. Op goederen die buiten de gemeenschap vallen, kan dus geen maritaal beslag worden gelegd. Uit artikel 1:94 lid 2 BW volgt dat de gemeenschap alle goederen van de echtgenoten bevat die bij aanvang van de gemeenschap aanwezig zijn of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, zijn verkregen. Artikel 1:99 lid 1 sub b BW bepaalt dat – in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding – de gemeenschap van rechtswege wordt ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Het doel van een maritaal beslag (bijeenhouden van de gemeenschap) brengt mee dat in het kader van de verlofverlening, anders dan bij een verhaalsbeslag, begroting van de vordering niet aan de orde is.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat de woning tot de gemeenschap behoorde. Tevens staat vast dat de gemeenschap is ontbonden per 18 augustus 2017 en partijen zijn het erover eens dat als peildatum voor de bepaling van de gemeenschap 17 augustus 2017 geldt. Partijen hebben in onderling overleg de woning verkocht aan een derde op 18 oktober 2021. Niet ter discussie staat dat zowel de man als de vrouw aanspraak hebben op de helft van de overwaarde. Daarmee is gegeven dat de verdeling van de gemeenschap voor wat betreft de woning is afgewikkeld. Naar voorlopig oordeel betekent dit ook dat de vordering van de vrouw op de notaris tot uitbetaling van haar aandeel in de overwaarde niet tot de gemeenschap behoort. Met deze stand van zaken verdraagt een maritaal beslag zich niet. Er is immers geen sprake van een situatie waarin de gemeenschap in afwachting van verdeling bijeen gehouden moet worden en bovendien is de vordering op de notaris geen gemeenschapsgoed.
4.8.
De man meent dat de verdeling van de gemeenschap nog niet is voltooid omdat er uit hoofde van die gemeenschap nog financiële aanspraken over en weer moeten worden verdeeld, waarvan het resultaat is dat de man een vordering op de vrouw heeft en dat het bedrag van de overwaarde (door middel van zaaksvervanging als bedoeld in artikel 3:167 BW) in de gemeenschap is gevallen en dus moet worden betrokken bij de verdeling van die financiële aanspraken. Als dit standpunt wordt gevolgd, dan is de totale overwaarde van de woning in de gemeenschap gevallen. In dat geval zou maritaal beslag mogelijk zijn geweest, maar dan wel op het totale bedrag van de overwaarde. Het maritaal beslag zou in dat geval daadwerkelijk dienen tot het bijeenhouden van dit deel van de gemeenschap in afwachting van de verdeling. Dat is echter niet wat de man heeft gevraagd en waarvoor ook geen verlof is verleend. Het verlof ziet conform het beslagrekest uitdrukkelijk en uitsluitend op de vorderingen van de vrouw op de notaris. Dat kan niet worden gekwalificeerd als een maritaal beslag. Dat het beslag voortvloeit uit en verband houdt met de afwikkeling van het huwelijk van partijen, betekent niet, anders dan de man kennelijk meent, dat een beslag per definitie maritaal moet zijn.
4.9.
Tijdens de zitting is aan de orde gekomen dat het door de man gelegde beslag in wezen strekt tot verhaal van de door hem gestelde vordering op de vrouw, zodat het beslag wellicht materieel als een regulier verhaalsbeslag zou kunnen worden beschouwd en dus gehandhaafd zou moeten worden. Daarvoor ziet de voorzieningenrechter echter geen grond, aangezien er nu eenmaal geen verlof is verleend voor het leggen van verhaalsbeslag. Bovendien kan de vordering niet worden begroot in dit kort geding.
4.10.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor het maritaal beslag geen deugdelijke grondslag bestaat. Het beslag moet daarom worden opgeheven. De primaire vordering wordt toegewezen. De subsidiaire vordering behoeft om die reden geen behandeling.
4.11.
In de omstandigheid dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op het op 18 oktober 2021 door de man ten laste van de vrouw onder de notaris [naam], althans haar plaatsvervanger, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam notariskantoor] gelegde beslagen gelegde,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.
2180/1980