In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel het opheffen van een maritaal beslag dat door de man was gelegd op haar vordering tot uitbetaling van haar aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning. De partijen zijn gehuwd geweest onder huwelijkse voorwaarden en hebben hun huwelijk beëindigd door echtscheiding. De vrouw stelt dat de verdeling van de gemeenschappelijke woning reeds heeft plaatsgevonden, waardoor het maritaal beslag niet meer gerechtvaardigd is. De man had op 29 september 2021 verlof gevraagd om maritaal beslag te leggen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de vrouw op de notaris tot uitbetaling van haar aandeel in de overwaarde van de woning geen goed is dat in de gemeenschap van goederen valt. De voorzieningenrechter overweegt dat het maritaal beslag bedoeld is om de gemeenschap bijeen te houden totdat de verdeling is afgewikkeld, maar aangezien de verdeling van de woning al heeft plaatsgevonden, is er geen grondslag meer voor het beslag. De voorzieningenrechter heft het beslag op en compenseert de proceskosten tussen partijen.