In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2021 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een werkstraf in vervangende jeugddetentie. De veroordeelde had eerder een werkstraf van 200 uur opgelegd gekregen, maar deze werd omgezet in 100 dagen vervangende jeugddetentie vanwege een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel die aan hem was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkstraf niet uitvoerbaar was door de detentie van de veroordeelde, en dat de termijn voor het verrichten van de werkstraf verlengd moest worden met de tijd dat de veroordeelde zijn vrijheid was ontnomen. Tijdens de zitting op 28 januari 2021 werd het bezwaarschrift behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde aanwezig waren. De rechtbank heeft besloten het bezwaarschrift gegrond te verklaren, omdat de veroordeelde na het uitzitten van zijn PIJ-maatregel alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld om de werkstraf te verrichten. De rechtbank heeft de termijn voor het verrichten van de werkstraf vastgesteld op 18 maanden en het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie vervallen verklaard. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.