4.1.2.Beoordeling
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies.
Ontvangst en opname geldbedragen
In de periode van 5 tot en met 27 maart 2020 is, verdeeld over negen transacties en afkomstig van zeven verschillende buitenlandse bankrekeningen van bedrijven, een totaalbedrag van € 95.450,08 op de privé-ING-bankrekening van de verdachte bijgeschreven. De verdachte heeft telkens dezelfde dag of daags na de bijschrijving het geld vrijwel volledig (in totaal € 84.850,00) contant opgenomen.
Criminele herkomst
Twee van de zeven bedrijven die geld hebben overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte, het Spaanse Muebles Mayca S.L. en het Slowaakse Pemol Slovakia S.R., hebben bij de ING-bank melding gemaakt van oplichting. In beide gevallen wordt verklaard dat de geldbedragen die op de rekening van de verdachte zijn overgemaakt bestemd waren voor de aankoop van mondkapjes, maar dat deze mondkapjes nooit geleverd zijn. Op het door Mueblas Mayca S.L. overgelegde betalingsbewijs staat als begunstigde een bedrijf vermeld met niet-bestaande adresgegevens. De door Pemol Slovakia S.R. overgelegde aankoopfactuur blijkt vals te zijn. De handelsonderneming waarvan op de factuur de gegevens gebruikt zijn, handelt niet in mondkapjes.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de geldbedragen van in totaal € 25.889,91 die deze twee bedrijven op de bankrekening van de verdachte hebben overgemaakt, afkomstig zijn van misdrijf, te weten oplichting.
Van de overige naar de bankrekening van de verdachte overgemaakte geldbedragen kan niet worden vastgesteld dat deze afkomstig waren van een bepaald misdrijf. Hoewel het bij de desbetreffende transacties telkens om de verkoop van mondkapjes lijkt te gaan – dus ook ten aanzien daarvan het vermoeden van oplichting rijst – bevat het dossier daarvoor geen direct bewijs. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat ook deze bedragen van misdrijf afkomstig moeten zijn. Daartoe overweegt zij het volgende.
Noch van de verdachte, noch van zijn medeverdachte(n), is enige economische activiteit bekend in relatie tot de verschillende buitenlandse bedrijven die de overschrijvingen hebben verricht. Daardoor is de precieze reden van overschrijving van deze bedragen naar de verdachte, anders dan dat het om betaling van niet nader bepaalde facturen lijkt te gaan, op basis van het onderzoek onduidelijk gebleven. De verdachte heeft voor die overschrijvingen geen andere verklaring gegeven dan dat zijn veronderstelling omtrent de reden daarvoor achteraf onjuist bleek te zijn. Voorts heeft de verdachte een groot deel van de geldbedragen telkens direct of korte tijd na de bijschrijving daarvan contant opgenomen, waarmee hij (telkens) ook grote hoeveelheden contant geld onder zich heeft gehad. De verdachte heeft bovendien geweigerd te verklaren in wiens opdracht hij heeft gehandeld en aan wie hij de geldbedragen heeft afgegeven, zodat ook de uiteindelijke bestemming daarvan onduidelijk is gebleven. Bij deze stand van zaken is geen andere conclusie mogelijk dan dat de naar de bankrekening van de verdachte overgemaakte geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Wetenschap
De rechtbank concludeert dat de op de rekening van de verdachte gestorte geldbedragen van in totaal € 95.450,08, waarvan hij een groot deel contant heeft opgenomen en afgegeven aan een ander, afkomstig zijn van misdrijf. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of de verdachte dat wist.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een persoon van wie hij de naam niet heeft willen noemen, maar die gezien de bewijsmiddelen geen ander dan zijn medeverdachte [naam medeverdachte] kan zijn geweest. Vervolgens is binnen een periode van ongeveer drie weken bijna een ton op zijn bankrekening overgeschreven.
De verdachte heeft via WhatsApp met [naam medeverdachte] intensief contact onderhouden over deze bijschrijvingen op zijn rekening. [naam medeverdachte] heeft de verdachte daar telkens over geïnformeerd, waarbij hij ook betalingsopdrachten en transactieoverzichten meestuurde. Het is de verdachte dus telkens duidelijk geweest welk bedrag op zijn bankrekening zou worden bijgeschreven, van wie dat geld afkomstig was en voor wie dat geld zogenaamd bedoeld was. Wat betreft de begunstigden van de geldbedragen valt op dat enkele keren de naam van de verdachte zelf vermeld staat en andere keren schijnbaar willekeurige
(bedrijfs-)namen. De verdachte heeft [naam medeverdachte] vervolgens telkens op de hoogte gesteld van de contante opnames die hij heeft gedaan.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet wist dat het geld een criminele herkomst had en dat hij dacht dat het geld dat op zijn bankrekening werd gestort voor de aankoop van auto’s was bestemd, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd en ook uit de omschrijvingen bij de overschrijvingen van de geldbedragen op zijn bankrekening, blijkt geen verband met de aankoop van auto’s. Integendeel, in één van de omschrijvingen staat zelfs duidelijk dat het ‘pay face mask’ betreft.
Voorgaande feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat het voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest dat hij zou fungeren als ‘katvanger’. Door aan een dergelijke constructie mee te werken heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de geldbedragen die op zijn bankrekening werden gestort van misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met (in elk geval) [naam medeverdachte] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.