ECLI:NL:RBROT:2021:1333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
10/996579-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen afkomstig van oplichting en bezit van XTC-pillen

Op 19 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en het voorhanden hebben van XTC-pillen. De verdachte had in totaal € 95.450 ontvangen op zijn bankrekening, afkomstig van oplichting met betrekking tot de aankoop van mondkapjes tijdens de coronapandemie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust zijn bankrekening ter beschikking had gesteld voor deze oplichtingspraktijken en dat hij wist dat de gelden van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast had de verdachte meer dan 100 XTC-pillen in zijn bezit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 145 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schade die aan de slachtoffers was toegebracht, evenals het misbruik van de coronacrisis door de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996579-20
Datum uitspraak: 19 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte]
[woonplaats verdachte] ,
feitelijk verblijvende op het adres [verblijfadres verdachte] , [postcode] [verblijfplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. J. van Lunen, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.J. Boswijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 146 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde opzettelijke witwassen, omdat hij niet wist dat de op zijn rekening gestorte gelden van misdrijf afkomstig waren. Hij was in de veronderstelling dat de gelden gebruikt werden voor de aankoop van auto’s en hoopte korting te krijgen voor de aankoop van een eigen auto door zijn rekening ter beschikking te stellen.
4.1.2.
Beoordeling
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies.
Ontvangst en opname geldbedragen
In de periode van 5 tot en met 27 maart 2020 is, verdeeld over negen transacties en afkomstig van zeven verschillende buitenlandse bankrekeningen van bedrijven, een totaalbedrag van € 95.450,08 op de privé-ING-bankrekening van de verdachte bijgeschreven. De verdachte heeft telkens dezelfde dag of daags na de bijschrijving het geld vrijwel volledig (in totaal € 84.850,00) contant opgenomen.
Criminele herkomst
Twee van de zeven bedrijven die geld hebben overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte, het Spaanse Muebles Mayca S.L. en het Slowaakse Pemol Slovakia S.R., hebben bij de ING-bank melding gemaakt van oplichting. In beide gevallen wordt verklaard dat de geldbedragen die op de rekening van de verdachte zijn overgemaakt bestemd waren voor de aankoop van mondkapjes, maar dat deze mondkapjes nooit geleverd zijn. Op het door Mueblas Mayca S.L. overgelegde betalingsbewijs staat als begunstigde een bedrijf vermeld met niet-bestaande adresgegevens. De door Pemol Slovakia S.R. overgelegde aankoopfactuur blijkt vals te zijn. De handelsonderneming waarvan op de factuur de gegevens gebruikt zijn, handelt niet in mondkapjes.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de geldbedragen van in totaal € 25.889,91 die deze twee bedrijven op de bankrekening van de verdachte hebben overgemaakt, afkomstig zijn van misdrijf, te weten oplichting.
Van de overige naar de bankrekening van de verdachte overgemaakte geldbedragen kan niet worden vastgesteld dat deze afkomstig waren van een bepaald misdrijf. Hoewel het bij de desbetreffende transacties telkens om de verkoop van mondkapjes lijkt te gaan – dus ook ten aanzien daarvan het vermoeden van oplichting rijst – bevat het dossier daarvoor geen direct bewijs. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat ook deze bedragen van misdrijf afkomstig moeten zijn. Daartoe overweegt zij het volgende.
Noch van de verdachte, noch van zijn medeverdachte(n), is enige economische activiteit bekend in relatie tot de verschillende buitenlandse bedrijven die de overschrijvingen hebben verricht. Daardoor is de precieze reden van overschrijving van deze bedragen naar de verdachte, anders dan dat het om betaling van niet nader bepaalde facturen lijkt te gaan, op basis van het onderzoek onduidelijk gebleven. De verdachte heeft voor die overschrijvingen geen andere verklaring gegeven dan dat zijn veronderstelling omtrent de reden daarvoor achteraf onjuist bleek te zijn. Voorts heeft de verdachte een groot deel van de geldbedragen telkens direct of korte tijd na de bijschrijving daarvan contant opgenomen, waarmee hij (telkens) ook grote hoeveelheden contant geld onder zich heeft gehad. De verdachte heeft bovendien geweigerd te verklaren in wiens opdracht hij heeft gehandeld en aan wie hij de geldbedragen heeft afgegeven, zodat ook de uiteindelijke bestemming daarvan onduidelijk is gebleven. Bij deze stand van zaken is geen andere conclusie mogelijk dan dat de naar de bankrekening van de verdachte overgemaakte geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
Wetenschap
De rechtbank concludeert dat de op de rekening van de verdachte gestorte geldbedragen van in totaal € 95.450,08, waarvan hij een groot deel contant heeft opgenomen en afgegeven aan een ander, afkomstig zijn van misdrijf. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of de verdachte dat wist.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een persoon van wie hij de naam niet heeft willen noemen, maar die gezien de bewijsmiddelen geen ander dan zijn medeverdachte [naam medeverdachte] kan zijn geweest. Vervolgens is binnen een periode van ongeveer drie weken bijna een ton op zijn bankrekening overgeschreven.
De verdachte heeft via WhatsApp met [naam medeverdachte] intensief contact onderhouden over deze bijschrijvingen op zijn rekening. [naam medeverdachte] heeft de verdachte daar telkens over geïnformeerd, waarbij hij ook betalingsopdrachten en transactieoverzichten meestuurde. Het is de verdachte dus telkens duidelijk geweest welk bedrag op zijn bankrekening zou worden bijgeschreven, van wie dat geld afkomstig was en voor wie dat geld zogenaamd bedoeld was. Wat betreft de begunstigden van de geldbedragen valt op dat enkele keren de naam van de verdachte zelf vermeld staat en andere keren schijnbaar willekeurige
(bedrijfs-)namen. De verdachte heeft [naam medeverdachte] vervolgens telkens op de hoogte gesteld van de contante opnames die hij heeft gedaan.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet wist dat het geld een criminele herkomst had en dat hij dacht dat het geld dat op zijn bankrekening werd gestort voor de aankoop van auto’s was bestemd, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd en ook uit de omschrijvingen bij de overschrijvingen van de geldbedragen op zijn bankrekening, blijkt geen verband met de aankoop van auto’s. Integendeel, in één van de omschrijvingen staat zelfs duidelijk dat het ‘pay face mask’ betreft.
Voorgaande feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat het voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest dat hij zou fungeren als ‘katvanger’. Door aan een dergelijke constructie mee te werken heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de geldbedragen die op zijn bankrekening werden gestort van misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met (in elk geval) [naam medeverdachte] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met een (of meer) ander(en) opzettelijk € 95.450,08 heeft witgewassen.
4.2.
Feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
Op grond van de wettige bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II en op grond van hetgeen hiervoor in paragraaf 4.1.2. is opgenomen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij in de periode van 20 februari 2020 tot en met 8 mei 2020 te Den Haag en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
a. a) van voorwerpen, te weten geldbedragen van totaal 95.450 euro, de herkomst heeft verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten
dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
b) telkens voorwerpen, te weten geldbedragen van totaal 95.450 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededader(s) wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
2.
hij op 8 mei 2020 te Den Haag, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres delict] Den Haag 103 pillen/tabletten van een materiaal bevattende MDMA
(3,4-methyleendioxy-methamfetamine), zijnde MD
MA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 95.450,-, welk bedrag hij van diverse buitenlandse bedrijven op zijn bankrekening heeft ontvangen. Aannemelijk is geworden dat deze overschrijvingen zijn verricht in verband met de aankoop van mondkapjes, waaraan in die periode vanwege de uitbraak van de coronapandemie een grote schaarste was ontstaan. Die mondkapjes zijn vervolgens nooit geleverd en dat was op voorhand ook nooit de intentie geweest. De verdachte heeft ten behoeve van deze oplichtingspraktijken zijn bankrekening aan een medeverdachte ter beschikking gesteld. Het grootste deel van het geld dat hij op zijn rekening heeft ontvangen, heeft hij vervolgens contant opgenomen en aan de medeverdachte afgegeven. Waar het overgemaakte geld is gebleven, is niet achterhaald. Vast staat wel dat de opgelichte bedrijven hun geld niet meer hebben teruggezien.
Door zo te handelen heeft de verdachte de slachtoffers financieel benadeeld en bovendien schade toegebracht aan het vertrouwen dat men moet kunnen stellen in degenen met wie men zaken doet. De verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij aan dat hij onderdeel is geweest van een organisatie die op schaamteloze wijze misbruik heeft gemaakt van de door het coronavirus veroorzaakte wereldwijde volksgezondheidscrisis en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes.
Daarnaast heeft de verdachte in zijn woning ruim honderd XTC-pillen voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in verdovende middelen andere vormen van (zware) criminaliteit met zich brengt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 januari 2021, waarop geen voor deze zaak relevante eerdere veroordelingen vermeld staan.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 november 2020. Hieruit volgt – kort gezegd – dat de reclassering geen aanwijzingen voor problemen op de leefgebieden van de verdachte heeft geconstateerd. De verdachte lijkt los van deze strafzaak maatschappelijk normaal te functioneren. Interventies of toezicht vindt de reclassering daarom niet nodig.
De rechtbank sluit zich aan bij deze bevindingen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf, te weten het deel dat het reeds ondergane voorarrest overstijgt, voorwaardelijk opleggen. Hiertoe bestaat aanleiding omdat de verdachte in het geheel als katvanger geen initiërende rol heeft gespeeld, hij ter terechtzitting er blijk van heeft gegeven dat hij een grote fout heeft begaan en daarvoor zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Verder lijkt hij zijn leven goed op orde te hebben: hij heeft werk en draagt de zorg voor zijn gezin. Het voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Om volledig recht te doen aan de ernst van de feiten zal naast de (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf een taakstraf worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
145 (honderdvijfenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte daarnaast tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
stelt vast dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst, reeds bij mondelinge uitspraak op de terechtzitting van 5 februari 2021 is opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 8 mei 2020 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van totaal 95.450 euro, althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden
dat bovenomschreven voorwerp (en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b) (telkens) een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van totaal 95.450 euro, althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e)
misdrijf/misdrijven.
2.
hij op of omstreeks 8 mei 2020 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres delict] Den Haag 103 pillen/tabletten, althans een grote hoeveelheid pillen/tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
(3,4-methyleendioxy-methamfetamine), zijnde MDA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.