ECLI:NL:RBROT:2021:13260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
10/750520-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne met een aanzienlijke hoeveelheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de verlengde invoer van 475 kilogram cocaïne. De verdachte, die gedetineerd was in België, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.B. van Faassen. Tijdens de zitting op 14 december 2021 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie, mr. E.J. de Groot, een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden eiste. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit door de verdachte bekend was en dat er geen verweer was gevoerd dat tot vrijspraak kon leiden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd, wat een ernstig feit is gezien de schadelijke effecten van harddrugs op de gezondheid en de samenleving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor Opiumwetdelicten, en de coöperatieve houding tijdens het onderzoek. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf om de georganiseerde drugscriminaliteit te bestrijden en de samenleving te beschermen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750520-19
Datum uitspraak: 28 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
uit anderen hoofde gedetineerd in de Gevangenis van Merksplas in België,
gemachtigd raadsman mr. B.J.B. van Faassen, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.J. de Groot heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij in de periode van 05 december 2019 tot en met 6 december 2019 te Rotterdam en Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne. De rechtbank gaat daarbij uit van een substantiële hoeveelheid. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat er in totaal 475 kilogram cocaïne verborgen zat in een container met zakken suiker afkomstig uit Brazilië. De verdachte heeft als chauffeur van de vrachtwagen de betreffende container opgehaald van het haventerrein in Rotterdam. Daarmee heeft hij de container met de reguliere lading ook onttrokken aan de eigenaar. De verdachte heeft vervolgens deze container vervoerd en afgeleverd in een loods in Zoetermeer. In die loods heeft de verdachte vervolgens geholpen om die container open te maken en aangeboden om te helpen die container leeg te halen.
De invoer van harddrugs is een ernstig feit. Harddrugs, zoals onder meer cocaïne, bevatten immers stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en ze zijn sterk verslavend. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. De grote winstgevendheid ervan brengt mee dat de georganiseerde handel in cocaïne een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. Zo is een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten te relateren aan de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers. Verder zijn veel liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot grootschalige drugshandel. Ook brengt de handel in harddrugs mee dat een zwartgeldcircuit ontstaat met alle gevolgen van dien.
7.3.
Strafmaatverweer
Door de verdediging is verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden op te leggen. De verdediging heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de volgende omstandigheden. De verdachte wist niet hoeveel drugs hij transporteerde en had een ondergeschikte rol. Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende het politieonderzoek coöperatief opgesteld. Ook moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland en België eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten, waarbij ook eerder gevangenisstraf aan hem is opgelegd.
7.4.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
6 december 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De reclassering heeft een kort telefonisch gesprek gevoerd met de verdachte vanuit zijn detentieadres in België. De verdachte zit tot eind 2022 gedetineerd in België. Het recidiverisico en het risico op onttrekken aan de voorwaarden wordt als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Bij de detentiefasering of in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling kan een start worden gemaakt met het op orde krijgen van zaken middels bijzondere voorwaarden. Het is nog onduidelijk of dit haalbaar is, nu de verdachte in het buitenland woont.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur hier passend is. Dit heeft enerzijds als doel vergelding voor de ontwrichting waar de verdachte indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het als doel anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden op te leggen. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gezien: 1) de grote hoeveelheid cocaïne die is ingevoerd, 2) de justitiële documentatie van de verdachte op het gebied van de Opiumwet (in Nederland en België) en de rol van de verdachte bij het bewezenverklaarde feit, die verder gaat dan slechts ‘de chauffeur’. De invoer van de bewezenverklaarde hoeveelheid cocaïne vergt organisatie, waarbij de verdachte dus actief betrokken is geweest. Het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank slaat verder acht op de straffen die worden opgelegd in vergelijkbare gevallen voor overtreding van artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet.
In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn met een aantal dagen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank stelt voor de volledigheid vast dat bij bevel van 4 september 2020 de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 7 september 2020 tot aan de datum van de einduitspraak. Het eerder uitgevaardigde bevel tot voorlopige hechtenis herleeft dan ook van rechtswege met ingang van 28 december 2021.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en W.S. Korteling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij in of omstreeks de periode van 05 december 2019 tot en met 6 december 2019 te Rotterdam en/of Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft vervoerd en/of voorhanden heeft gehad ongeveer 475 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.