ECLI:NL:RBROT:2021:1323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
10/710144-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksuele handelingen met verminderd bewuste aangeefster

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van seksuele handelingen met een aangeefster die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster werd ondersteund door forensisch bewijs van het NFI, waaruit bleek dat de aangeefster ten tijde van het delict onder invloed van alcohol verkeerde. De verdachte heeft verklaard dat hij in slaap was gevallen en pas wakker werd toen de aangeefster met zijn geslachtsdeel speelde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren en dat hij op de hoogte moest zijn van de toestand van de aangeefster. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het verminderd bewustzijn van de aangeefster en dat hij daarmee inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/710144-19
Datum uitspraak: 16 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. S. Bosmans, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. Ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
oplegging van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende een contactverbod voor de duur van 3 jaar met [naam slachtoffer] . De 38v-maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Daarnaast geldt dat bij elke overtreding van de 38v-maatregel 2 weken vervangende hechtenis wordt opgelegd.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverweging
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het seksueel binnendringen met de vingers door de verdachte wordt niet betwist, maar op basis van het procesdossier kan niet zonder meer worden vastgesteld dat aangeefster op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat aangeefster verkeerde in een zogenoemde staat tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van haar niet in redelijkheid verwacht kon worden dat zij weerstand bood aan de seksuele verlangens van de verdachte. Ook is er geen sprake van opzet van de verdachte op de toestand van de aangeefster.
4.1.2.
Beoordeling
De verklaringen van de aangeefster en verdachte komen tot aan het moment van hun aanwezigheid in de woning van de aangeefster in grote lijnen overeen; ten aanzien van wat er zich vervolgens heeft afgespeeld lopen ze uiteen.
Aangeefster heeft verklaard dat ze met de verdachte bij thuiskomst nog een biertje is gaan drinken. Ze heeft verklaard dat zij op een gegeven moment ‘voor pampus’ lag op de bank en niets meer kon. Vanuit het niets kon zij niet meer bewegen en niet goed praten. Ze merkte dat de verdachte haar begon te vingeren. Zij voelde dat hij zijn penis tegen haar aan hield en haar borst en tepel likte. Gedurende deze handelingen heeft zij niets kunnen zeggen of doen om de verdachte te laten ophouden. Nadat zij weer bij kwam heeft zij de verdachte meteen van zich afgeduwd en heeft zij haar vriendin [naam vriendin slachtoffer] in paniek opgebeld. Getuige [naam vriendin slachtoffer] heeft verklaard dat zij meteen naar aangeefster toe is gegaan en haar huilend op de bank heeft aangetroffen. Omdat aangeefster zo in paniek was, heeft getuige contact opgenomen met de politie en zijn ze samen naar het politiebureau gegaan voor nader onderzoek.
De verdachte heeft verklaard dat hij bij aangeefster thuis op de bank in slaap is gevallen. Hij heeft verklaard dat hij wakker werd toen zij met zijn geslachtdeel speelde en toen is begonnen haar te vingeren. Hij heeft verklaard dat ze half slaperig was en tijdens het vingeren wakker schrok. Ze zou toen heftig en agressief gereageerd hebben op hem.
De rechtbank overweegt nader met betrekking tot de feitelijke toedracht als volgt.
4.1.2.1 Seksuele handelingen
Verdachte heeft verklaard dat er inderdaad seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en aangeefster. Hij heeft verklaard dat hij met zijn vinger in haar vagina is gegaan, waarna zij schrok. Aangeefster beschrijft evenwel seksuele handelingen die verder gingen dan het enkele vingeren.
De verklaring van aangeefster wordt op dit punt ondersteund door het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), waaruit kort gezegd blijkt dat DNA-materiaal van (met de hoogste mate van waarschijnlijkheid) verdachte is aangetroffen in en rondom de vagina en op de linker borst van aangeefster. Deze bevindingen vormen voldoende bewijs dat de verdachte diep vaginaal contact met de aangeefster heeft gehad (gelet op de spermasporen) en met zijn mond – zoals ook door haar verklaard – contact heeft gehad met de linker borst en tepel van de aangeefster (gelet op de speekselsporen). De rechtbank volgt voorts de aangeefster in haar verklaring dat de penis van de verdachte tegen haar schaamstreek is aangehouden.
4.1.2.2. Verminderd bewustzijn
De vraag moet vervolgens worden beantwoord of aangeefster op het moment dat de seksuele handelingen plaatsvonden in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en zo ja, of verdachte dat wist.
Uit het toxicologisch onderzoek van het NFI van 27 november 2018 blijkt dat het bewustzijn/gedrag van aangeefster ten tijde van de bloedafname beïnvloed was door de aanwezige ethanol. Daarbij is een bandbreedte van de geschatte ethanolconcentratie in het bloed ten tijde van het voorval aangehouden. De concentratie die bij aangeefster volgens de minimale inschatting is aangetroffen, is een hoeveelheid waar bij een gematigde gebruiker onder andere duidelijk dronkenschap en significante verslechtering van de lichaamsfuncties kunnen optreden. Hoewel aangeefster en verdachte beiden hebben verklaard dat zij die avond behoorlijk gedronken hadden maar niet dronken waren, neemt de rechtbank dan ook aan dat de symptomen die bij een gemiddelde gebruiker bij deze hoeveelheid ethanol in het bloed kunnen optreden, een rol hebben gespeeld bij de toestand waarin de aangeefster verkeerde.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat aangeefster op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Aangeefster bevond zich in een roes door het innemen van alcohol. Op dat moment was er sprake van een situatie tussen waakzaamheid en helemaal van de wereld zijn en kon zij geen weerstand bieden tegen de seksuele verlangens van de verdachte.
4.1.2.3. Wetenschap van de verdachte
De rechtbank is op grond van de beschrijving van het verloop van de avond van zowel de aangeefster als de verdachte van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van het drinken van de aangeefster. Zij hebben een deel van de aan het voorval voorafgaande avond met elkaar doorgebracht, waarbij kennelijk ook gezamenlijk is gedronken (bier en shotjes). De verdachte moest er dan ook rekening mee houden dat de aangeefster onder invloed was.
Voorts acht de rechtbank de verklaring van de verdachte over de toedracht onaannemelijk. Hij heeft verklaard dat hij wakker is geworden van handelingen van de aangeefster met zijn geslachtsdeel, hij vervolgens zelf de aangeefster is beginnen te vingeren waarna zij na een aantal seconden hiervan is geschrokken, en hij is weggegaan. Dit relaas van de verdachte is in de eerste plaats in strijd met het forensisch bewijs omtrent de aard van de seksuele handelingen die de verdachte heeft gepleegd. Verder is het relaas van de verdachte ongeloofwaardig omdat het geen begrijpelijke verklaring biedt voor de heftige omslag – zoals door de verdachte beschreven - in de houding van de aangeefster na de seksuele handelingen van de verdachte. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachtes bewering, dat hij is vertrokken voordat de aangeefster belde met de getuige [naam vriendin slachtoffer] , bovendien in strijd is met de verklaring van [naam vriendin slachtoffer] dat zij de aangeefster nog hoorde schelden tegen de verdachte en een deur hoorde dichtslaan.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van de verdachte geen volledige en juiste weergave is van wat er werkelijk is gebeurd, en kennelijk is bedoeld om de waarheid te verhullen.
Uit de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang concludeert de rechtbank dat de verdachte bij het plegen van de onder 4.1.2.1. genoemde seksuele handelingen tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het verminderde bewustzijn van de aangeefster.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 juni 2018 te Hellevoetsluis,
met [naam slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat zij in
staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , namelijk het
- brengen en houden van zijn, verdachtes, vingers in de vagina en
- houden van zijn penis tegen de schaamstreek van die [naam slachtoffer] en
- likken aan de borst en tepel van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft seksuele handelingen gepleegd met aangeefster, terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Hij heeft daarmee een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Slachtoffers van zulke feiten ondervinden vaak landurig psychisch nadelige gevolgen. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals blijkt uit de door haar advocaat voorgelezen slachtofferverklaring.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de strafoplegging kijkt de rechtbank niet alleen naar de gevolgen voor het slachtoffer, maar ook naar de specifieke omstandigheden in deze zaak en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Zowel verdachte als het slachtoffer waren onder invloed van alcohol die nacht. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte het slachtoffer moedwillig in die toestand heeft gebracht.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het slachtoffer terwijl zij niet in staat was haar wil kenbaar te maken. Hij was een goede vriend van haar en heeft misbruik gemaakt van haar vertrouwen.
De feiten dateren van mei 2018. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat verdachte lang heeft moeten wachten op de berechting.
De officier van justitie heeft naast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van de verdachte geëist. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten in het dossier gevonden om een dergelijke maatregel op te leggen. Niet gebleken of gesteld is dat verdachte in de afgelopen jaren sinds het incident contact heeft opgenomen met het slachtoffer.
Alles afwegend legt de rechtbank een taakstraf op voor de maximale duur van 240 uren en - gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht - één dag gevangenisstraf. Ook zal de rechtbank een forse (deels) voorwaardelijke straf opleggen, wat er tevens toe dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] .
Aan materiële schade vordert zij primair een vergoeding van € 66.715,- bestaande uit verlies nettoresultaat en eigen risico. Subsidiair vordert zij een vergoeding van € 14.492,- bestaande uit verlies netto inkomen en eigen risico. Aan immateriële schade vordert zij een vergoeding van € 7.000,-.
Daarnaast verzoekt zij het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het subsidiaire gevraagde bedrag aan materiële schade vergoed moet worden alsmede het gehele immateriële gedeelte. Het primair gevraagde deel kan niet worden toegewezen omdat een deel van de gevorderde bedrijfsmatige schade niet aan de verdachte te wijten is.
Er dient in totaal een bedrag van € 14.492,00 toegewezen te worden en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering in zijn geheel
niet-ontvankelijk is wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering immateriële schade te matigen. In de toelichting op de vordering staat dat de verdenking verkrachting betreft. Dat is niet juist. De wetgever heeft het onderhavige feit minder ernstig geacht en daar dient rekening mee gehouden te worden. De vordering tot vergoeding van materiële schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De beoordeling van de vordering ten aanzien van de gederfde inkomsten en het eigen risico betreft een onevenredige belasting van het strafproces.
8.3.
Beoordeling
De materiële schade
De kosten die benadeelde vordert betreffende het eigen risico over de jaren 2019 en 2020 kunnen worden toegewezen. De rechtbank ziet het rechtstreekse verband tussen de strafzaak en de kosten die zijn gemaakt. Dit betreft een bedrag van € 770,00.
Het staat vast dat de benadeelde door de onstane psychische schade haar werkzaamheden niet meer heeft kunnen hervatten. Echter blijkt uit de vordering ook dat een deel van de kosten die de benadeelde heeft gemaakt en daardoor mis heeft gelopen aan inkomsten, zijn ontstaan door het uitbesteden van werk. De nadere berekening van de als gevolg van het strafbare feit gederfde inkomsten vormt een onevenredige belasting van het strafgeding.
De immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, omdat er een ernstige inbreuk is gepleegd op de lichamelijke integriteit van de benadeelde en zij als gevolg van het strafbare feit geestelijk lestel heeft opgelopen.
De rechtbank stelt voorop dat het moeilijk is om (psychisch) leed op een geldbedrag te waarderen. Bij de beoordeling van de vordering heeft de rechtbank de volgende aspecten in aanmerking genomen. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt welke psychische gevolgen het bewezenverklaarde heeft gehad en welke zij op dit moment nog steeds ervaart. Zo is er bij de benadeelde PTSS vastgesteld en heeft zij last van herbelevingen, slaapproblemen, concentratieproblemen, schrikreacties, prikkelbaarheid, waakzaamheid, verdoofd voelen, zelfdestructief gedrag, problemen om anderen te vertrouwen, creëert afstand ten opzichte van anderen, woede-uitbarstingen en depressieve klachten. Sinds 2019 wordt zij behandeld door verschillende instanties. Het gebeurde heeft veel impact gehad op het leven van benadeelde. Het is een traumatische ervaring geweest, waarvan zij dagelijks nog de gevolgen ervaart.
Op grond van de gevolgen die door het bewezenverklaarde feit zijn veroorzaakt en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid thans op € 5.000,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 11.722,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
179 (honderdnegenenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 11.722,00 (zegge: elfduizend zevenhonderdtweeëntwintig),bestaande uit € 6.722,00 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 11.722,00(hoofdsom,
zegge: elfduizend zevenhonderdtweeëntwintig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
94 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 juni 2018 te Hellevoetsluis,
met iemand, te weten [naam slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat zij in
staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
stoornis van haar geestesvermogen leed dat zij niet of onvolkomen in staat was
haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
beiden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] ,
namelijk het
- (tong)zoenen van die [naam slachtoffer] en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of
- houden van zijn penis in de vagina, althans tussen de schaamlippen, althans
tegen de vagina, althans tegen de schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
- likken aan de vagina, althans in de schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
- likken en/of zuigen aan de borst(en) en/of tepel(s) van die [naam slachtoffer] .