ECLI:NL:RBROT:2021:13220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
9354352 CV EXPL 21-24883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonbron, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 4.028,75, die was opgebouwd tot en met juli 2021. De gedaagde, die door faillissement tijdelijk in financiële problemen was geraakt, betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2021 werd duidelijk dat de gedaagde inmiddels weer inkomen had en de lopende huurtermijnen betaalde, maar de achterstand bleef bestaan.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in zijn betalingsverplichtingen, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter wees de vordering tot ontbinding en ontruiming toe, met een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De rechter benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde niet afdoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd, aangezien Woonbron op goede gronden tot dagvaarding was overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9354352 CV EXPL 21-24883
uitspraak: 31 december 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: H.A.M. Over de Vest te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonbron’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 19 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 18 oktober 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 november 2021 middels een zogenaamde Skype-zitting in verband met de coronamaatregelen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Tussen Woonbron als verhuurster en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst voor de woning gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2
Op grond van deze huurovereenkomst is [gedaagde] maandelijks bij vooruitbetaling huur verschuldigd, laatstelijk bedragend € 645,30 per maand.

3..De vordering

3.1
Woonbron vordert bij dagvaarding, (kort gezegd) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde te ontbinden,
alsmede [gedaagde] te veroordelen tot:
- ontruiming van het gehuurde
- betaling van een bedrag van € 4.028,75 aan huurachterstand berekend tot en met juli 2021, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.861,21 vanaf 1 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
- betaling van buitengerechtelijke kosten van € 618,46 (inclusief btw),
- betaling als schadevergoeding van een bedrag van € 645,30, dan wel het bedrag dat [gedaagde] na huurprijswijziging verschuldigd zou zijn bij voortzetting van de huurovereenkomst, voor iedere maand gedurende welke [gedaagde] het gehuurde vanaf augustus 2021 in bezit zal houden, een ingegane maand voor een volle gerekend tot de ontruiming,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonbron – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde], ondanks aanmaning en sommatie, in gebreke is gebleven met tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huur waardoor er berekend tot en met juli 2021 een huurachterstand van € 4.028,75 is ontstaan. De hoogte van de achterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Door de wanbetaling van [gedaagde] zag Woonbron zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 618,46 komen op grond van artikel 6:96 lid 6 BW voor rekening van [gedaagde]. Door de vertraging in de betaling van verschuldigde huurpenningen heeft Woonbron vermogensschade geleden. [gedaagde] is gehouden deze schade, bestaande uit wettelijke rente over het bedrag van de huurachterstand aan Woonbron te vergoeden.
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling is door Woonbron aangegeven dat de lopende huurtermijnen vanaf augustus 2021 wel door [gedaagde] zijn betaald, maar dat de achterstand hetzelfde is gebleven. Berekend tot en met de maand november 2021 bedraagt de huurachterstand dan ook nog steeds een bedrag van € 4.028,75.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
[gedaagde] is door faillissement van het bedrijf waar hij werkzaam was, zijn baan kwijt geraakt. Hierdoor is zijn inkomen tijdelijk weggevallen en is een achterstand ontstaan in de betaling van de huur. Hiervoor heeft hij een betalingsregeling getroffen met Woonbron. Door omstandigheden kon [gedaagde] de betalingsregeling niet op tijd nakomen en is deze door Woonbron stopgezet. Er is echter nooit sprake geweest van betalingsonwil, slechts van betalingsonmacht door een te late salarisbetaling. Hiervan is momenteel geen sprake meer. [gedaagde] heeft ondertussen weer inkomen uit werkzaamheden en de lopende huur wordt alweer enige tijd betaald.
[gedaagde] erkent dat er sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichtingen, maar stelt dat deze tekortkoming, gelet op het bovenstaande, de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt.
Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het, gezien zijn huidige persoonlijke omstandigheden in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid om de huurovereenkomst te ontbinden en hem te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. Dit zou namelijk betekenen dat [gedaagde] op straat komt te staan. Gelet op het gegeven dat Woonbron op de hoogte was van de situatie waarin [gedaagde] zich bevindt, had van Woonbron meer begrip mogen worden verwacht. Hierbij benadrukt [gedaagde] dat van structurele wanbetaling nooit sprake is geweest.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn volgens [gedaagde] door Woonbron onvoldoende onderbouwd. Als er al kosten gemaakt zijn door Woonbron, dan zijn deze slechts bedoeld ter voorbereiding van de procedure. Die kosten houden geen verband met een poging om in der minne betaling te verkrijgen en dienen te worden afgewezen.
De proceskosten dienen voor rekening van Woonbron te komen, nu Woonbron op de hoogte was van de situatie van [gedaagde], maar desondanks toch tot dagvaarding is overgegaan.

5..De beoordeling

5.1
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de gestelde huurachterstand tot en met de maand november 2021 erkend. Het gevorderde bedrag ter hoogte van € 4.028,75 aan huurachterstand zal dan ook worden toegewezen.
5.2
Ten aanzien van de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Door een huurachterstand te laten ontstaan, is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens Woonbron. Ten tijde van de dagvaarding bestond er een huurachterstand van meer dan zes maanden. Van een tekortkoming van geringe betekenis is daarom geen sprake. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de tekortkoming van bijzondere aard is. De door [gedaagde] aangevoerde financiële en persoonlijke omstandigheden, hoe vervelend ook, komen voor zijn rekening en risico en doen niet af aan de belangen van Woonbron bij een huurder die (tijdig) aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst voldoet. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt dan ook gerechtvaardigd geacht en toegewezen.
5.3
De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.4
De vordering tot betaling van een bedrag van schadevergoeding van € 645,30, dan wel het bedrag dat [gedaagde] na huurprijswijziging verschuldigd zou zijn bij voortzetting van de huurovereenkomst, is onbetwist en zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
5.5
De gevorderde buitengerechtelijke kosten dienen beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Woonbron heeft op 2 maart 2021 aan [gedaagde] een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij deze aanmaning heeft ontvangen, waardoor van de ontvangst van deze aanmaning door [gedaagde] wordt uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het gevorderde bedrag van € 618,46 (inclusief btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden toegewezen.
5.6
De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
5.7
Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder instemming van Woonbron. Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de gemachtigde van) Woonbron medegedeeld dat zij eerst een vonnis wenst te verkrijgen alvorens de mogelijkheden tot een betalingsregeling eventueel opnieuw te willen onderzoeken. Bovendien zal het contact hierover dan moeten plaatsvinden met een derde (schuldhulpverlening), en niet met [gedaagde] zelf. Ook is tijdens de mondelinge behandeling door de gemachtigde van Woonbron de toezegging gedaan dat er in elk geval niet tot ontruiming zal worden overgegaan vóór de tweede helft van januari 2022. De kantonrechter merkt hierbij wel op dat het de verantwoordelijkheid van [gedaagde] is om zorg te dragen voor tijdige betaling van de lopende huurtermijnen en het in contact treden met schuldhulpverlening opdat er met [gedaagde] gekeken wordt naar een structurele oplossing om de huurachterstand in te lopen.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat Woonbron gerechtigd was om [gedaagde] in rechte te betrekken. Nu Woonbron op goede gronden tot dagvaarding is overgegaan, dienen de kosten die Woonbron gemaakt heeft voor rekening van [gedaagde] te komen.
5.9
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde, onder overgave van de sleutels, ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron tegen kwijting te betalen een bedrag van € 4.028,75 aan huurachterstand berekend tot en met november 2021, een bedrag van € 618,46 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 3.861,21 vanaf 1 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron met ingang van de maand december 2021 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en vervolgens vanaf de datum van ontbinding tot en met de maand waarin de ontruiming van het gehuurde plaatsvindt, per maand een bedrag te betalen van € 645,30, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 628,38 aan verschotten en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
50725