ECLI:NL:RBROT:2021:13219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
C/10/571877 / HA ZA 19-340
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling voor extra mankracht bij werkzaamheden aan een schip

In deze zaak vordert de eiseres, Damen Shiprepair Rotterdam B.V. (DSR), betaling van een bedrag van € 3.853.493,00 van de gedaagde, J. de Jonge Flowsystems B.V. (JdJ), in verband met extra mankracht die door JdJ is ingezet voor werkzaamheden aan een schip. DSR stelt dat JdJ niet heeft voldaan aan de voorwaarde van een basisbezetting van 55 fulltime werklieden, zoals overeengekomen in de Purchase Order (PO55). De rechtbank oordeelt dat de uitleg van de afspraken tussen partijen, conform de Haviltex-norm, inhoudt dat JdJ extra werklieden zou inzetten terwijl de bestaande bezetting van 55 man op de gangbare manier zou blijven functioneren. De rechtbank concludeert dat er geen voorwaarde was dat deze bezetting fulltime of volledig effectief moest zijn. DSR heeft niet aangetoond dat JdJ haar verplichtingen niet is nagekomen, en daarom worden de vorderingen van DSR afgewezen. DSR wordt veroordeeld in de proceskosten van JdJ, die worden begroot op € 12.028,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/571877 / HA ZA 19-340
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DAMEN SHIPREPAIR ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. S.J.A. van Dam te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J. DE JONGE FLOWSYSTEMS B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
advocaat mr. D.H. Lodder te Rotterdam.
Partijen zullen hierna DSR en JdJ genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het derde incident van 17 februari 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • de oproepingsbrieven van de rechtbank van 31 mei 2021;
  • de bij B-formulier van 7 juli 2021 toegezonden akte overlegging productie van JdJ, met productie 13;
  • de akte als bedoeld in r.o. 3.1 van het vonnis van 17 februari 2021 houdende overlegging productie van JdJ van 8 september 2021, met productie 14;
  • de brieven van de rechtbank van 13 september 2021, met daarin een zittingsagenda;
  • de akte overlegging producties van JdJ van 14 september 2021, met producties 15 en 16;
  • de akte overlegging producties van DSR van 20 september 2021, met producties 45 tot en met 54;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van DSR;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van JdJ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 5 oktober 2021;
  • de in reactie op het proces-verbaal ingekomen brief van de advocaat van JdJ van 28 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben op 11 november 2015 een overeenkomst gesloten met als titel "
SUBCONTRACT AGREEMENT FOR VESSEL REFURBISHMENT AND UPGRADE OF THE [naam schip]” (hierna: het subcontract). Op grond van het subcontract heeft JdJ personeel ter beschikking gesteld voor en werkzaamheden verricht aan het schip [naam schip] (hierna: het project). Het ging daarbij, kort gezegd, om het (pre)fabriceren, leveren en installeren van pijpsystemen. JdJ kreeg voor het overeengekomen werk in beginsel een vaste aanneemsom (
lump sum)betaald onder het subcontract. Op het subcontract is Engels recht van toepassing en in het subcontract is arbitrage als geschilbeslechting overeengekomen.
2.2.
De werkzaamheden van JdJ aan de [naam schip] zijn onderdeel van een groter project waarin DSR de hoofdaannemer is en Petrojarl I LLC de opdrachtgever. Voor dit grotere project hebben DSR en Petrojarl I LLC op 8 december 2014 een overeenkomst gesloten. Petrojarl I LLC behoort tot het concern van Teekay Offshore Partners L.P. (inmiddels: Altera Infrastructure L.P.), een multinational gespecialiseerd in het investeren in schepen (hierna gezamenlijk te noemen: Teekay).
2.3.
De beoogde opleverdatum van JdJ onder het subcontract was augustus 2016. In november 2016 hebben partijen gesproken over het inzetten van extra mankracht door JdJ op het project. De werkzaamheden van JdJ waren inmiddels (veel) meeromvattend geworden dan onder het subcontract overeengekomen en het project was nog niet af. JdJ heeft voor het eerst op 27 november 2016 verzocht de nadere afspraken vast te leggen in een
purchase order(hierna: PO). Toen die op 14 december 2016 nog niet beschikbaar was heeft JdJ, voor zover van belang, aan DSR geschreven dat zij nog steeds de toegezegde PO niet had ontvangen en zonder PO het risico niet wilde dragen. JdJ schreef dat zij het werk zou staken en het verrichte werk zou factureren.
2.4.
DSR ( [persoon A] ) heeft op deze e-mail gereageerd in de avond van 14 december 2016, onder meer met de mededeling dat de extra mensen een gunst zijn van Teekay/DSR om JdJ te helpen het project op tijd af te ronden, en dat Teekay/DSR deze mensen gaan betalen mits hier een redelijke prestatie tegenover staat. Ook is door DSR gevraagd naar een bezettingscurve waaruit blijkt dat de extra mensen in de voorafgaande twee weken inderdaad waren opgeschaald, na ontvangst waarvan ‘ [persoon B] ’ de uren van de extra mensen zou kunnen aftekenen.
2.5.
In reactie daarop heeft JdJ ( [persoon C] ) op 15 december 2016 om 6.39 uur aan DSR ( [persoon A] ) onder meer geschreven dat zij ter vermijding van misverstanden een schriftelijke PO nodig had en dat zij graag extra mensen wilde inzetten maar daarvoor ook betaald wilde worden.
2.6.
Op 15 december 2016 om 9.48 uur heeft [persoon D] van DSR aan [persoon A] van DSR met kopie aan onder meer [persoon C] van JdJ en [persoon B] van DSR het document “
Manpower Week 49” toegezonden met de mededeling dat dit het manpower overzicht van de “
blue colors” was. Partijen zijn het erover eens dat uit dit document een bezetting van 55 werklieden in week 46 volgt.
2.7.
Op 15 december 2016 heeft DSR PO 567075 (hierna: de PO55) revisie 0, de schriftelijke opdracht voor - samengevat - de inzet van werklieden ‘boven de 55 man’ (hierna: de 55+ ploeg), voor akkoord aan JdJ gestuurd. DSR heeft op 22 december 2016 over PO55 aan JdJ geschreven:
“Verder is afgesproken dat de bezetting van week 46 de referentie lijn is (zoals door [persoon D] gerapporteerd). Mensen boven de bezetting van week 46 zullen worden vergoed. Als je op de bezetting van week 46 blijft of daar onder, worden er geen extra mensen betaald.
[…]
Graag bevestigen, dan laat ik [persoon E] de PO aanpassen en dan kunnen de timesheets
getekend worden.”
2.8.
JdJ heeft op 23 december 2016 gereageerd met onder meer:

alle medewerkers (zie bijlage) boven het aantal week 46 on-site Damen worden vergoed conform contracttarieven”
en

wil nog wel benadrukken dat het opschalen van personeel pas een vervolg is van het tijdig aanbrengen van supports en stellingen welke onder verantwoording van Damen vallen.”
2.9.
Op 10 januari 2017 heeft DSR PO55 revisie 1, gedateerd 10 januari 2017, aan JdJ gezonden. Na nader overleg - er stonden volgens JdJ zaken in die niet waren besproken - is PO55 revisie 1 door JdJ voor akkoord ondertekend. De inhoud daarvan blijkt voor zover relevant in 2.10 en 2.11 hieronder.
2.10.
Daarna heeft DSR nog een revisie gestuurd omdat partijen overeen waren gekomen dat een aanvullende groep mankrachten direct door JdJ zou worden ingezet aan boord, rechtstreeks onder leiding van Teekay (hierna: de assistants Teekay). De assistants Teekay zouden via DSR aan JdJ worden betaald. Deze laatste revisie, PO55 revisie 2, is van 24 januari 2017. In PO55 revisie 2 staat, voor zover relevant:
“Hiermede geven wij u opdracht voor de levering van onderstaande goederen en/of diensten:
[…]
REV.2, D.D. 24-01-17: TEKST TOEGEVOEGD ZIE REV.2 NOTITIE.
REV.1, D.D. 04-01-17: DEZE REVISIE TOEGEVOEGD EN OVEREENGEKOMEN
TUSSEN UW HEER [persoon F] EN ONZE HEER [persoon A] , ALS VOLGT:
[…]
- Alle medewerkers (zie bijlage) boven het aantal van week 46 on-site Damen worden vergoed conform contracttarieven
[…]
Leveren van extra Resources voor het Project [naam schip] , volgens onderstaand schema:
[lijst van personen, functies, data aanmelding en opmerkingen,rb.
]
Deze mensen zullen extra worden ingezet op het project [naam schip] , bovenop de bezetting die JdJ onder het Subcontract al aan het werk heeft, onder de volgende strikte voorwaarden:
-
Uurtarieven volgens het sub contract
Bovenstaande mensen zijn extra, m.a.w. JdJ moet het huidige bezetting niveau (WEEK 49, 55 MAN) handhaven, zoals gecommuniceerd door [persoon D] : RE: PO Damen Shiprepair Rotterdam BV - J. de Jonge Mechanical BV d.d. do 15-12-2016 9:48
REV.2, DATED 24-01-17: XXXXXXXXXXXXXX DEZE TEKST VERVALT XXXXXXXX
[…]
REV.2, D.D. 24-01-17; VERGOEDT DE KOSTEN VOOR:
A) EXTRA WORKFORCE BOVEN 55 MAN
B) ASSISTENTIE SUPPORTING ( [persoon G] ) 1 MAN
C) VENTS & DRAINS TEAM 4 MAN
D) 12 MAN VOOR TK
B) EN C) ZIJN INCLUDED IN A)
VOOR A) & D) SEPERAAT TIMESHEETS WEKELIJKS OVERHANDIGEN.”
Urenstaten moeten wekelijks door [persoon B] worden afgetekend.
Facturatie, maandelijks met als backup getekende time sheets.”
2.11.
In de vorige revisie (PO55 revisie 1 gedateerd 10 januari 2017) stond in plaats van
“(WEEK 49, 55 MAN)” alleen “
(WEEK 49)” en de in revisie 2 vervallen tekst luidde:

De extra mensen moeten redelijkerwijs aantoonbaar effect hebben op de productie van field weld lassen, zoals wekelijks door JdJ gerapporteerd middels de field-weld lijst.”
Deze tekst was in revisie 1 - kennelijk ten tijde van de ondertekening - al door JdJ met rode pen doorgehaald en voorzien van een paraaf.
2.12.
DSR heeft PricewaterhouseCoopers Advisory N.V. (hierna: PwC) opdracht gegeven om de door JdJ gedeclareerde uren onder PO55 over de periode van week 48 van 2016 tot en met week 31 van 2017 te controleren aan de hand van het toegangsregistratiesysteem van DSR en om onderzoek bij JdJ uit te voeren. PwC heeft de onderzoeksresultaten van fase 1 van het onderzoek vastgelegd in haar rapport van 31 oktober 2017.
2.13.
Nadat DSR haar betalingsverplichting ter zake de facturen van JdJ had opgeschort, is de vordering van JdJ tot betaling daarvan bij vonnis in kort geding van 21 november 2017 toegewezen. DSR heeft de toegewezen bedragen (inclusief rente) onder protest aan JdJ voldaan en heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding.
2.14.
PwC heeft de resultaten van fase 2 van haar onderzoek bij rapport van 4 maart 2019 uitgebracht aan DSR.
2.15.
Het London Court of International Arbitration heeft op 14 juli 2020 een arbitraal vonnis gewezen over geschillen tussen DSR en JdJ die verband hielden met het subcontract. Tussen DSR en Teekay heeft een arbitrale procedure plaatsgevonden, waarin zij een schikking hebben bereikt.

3..Het geschil

3.1.
DSR vordert - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair: voor recht verklaart dat DSR onverschuldigd heeft betaald aan JdJ;
subsidiair: voor recht verklaart dat JdJ toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting(en) onder PO55;
meer subsidiair: voor recht verklaart dat JdJ toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting(en) onder PO55 en de overeenkomst tussen DSR en JdJ ontbindt, althans gedeeltelijk ontbindt voor de weken waarin JdJ niet aan de voorwaarden heeft voldaan;
(nog) meer subsidiair: voor recht verklaart dat JdJ ongerechtvaardigd is verrijkt;
II. JdJ veroordeelt om aan DSR te betalen:
- € 3.853.493,00, € 3.853.493,00, althans € 2.571.249,00, althans € 877.822,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf de datum van de individuele betalingen verricht door DSR, althans de dag van dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van volledige betaling;
- € 18.697,08, € 18.697,08, althans een in goede justitie te bepalen bedrag met betrekking tot de rente en kosten door DSR aan JdJ betaald uit hoofde van het kortgedingvonnis van 21 november 2018;
- € 110.031,00 € 110.031,00 exclusief BTW, de door DSR gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ter zake van de onderzoeksrapporten van PwC; en
- de proceskosten, waaronder de nakosten van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf de vijftiende dag;
III. althans om zodanig te beslissen als de rechtbank in goede justitie passend acht.
3.2.
DSR legt - verkort weergegeven - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Partijen zijn PO55 overeengekomen onder de voorwaarde dat JdJ een basisbezetting zou handhaven van 55 werklieden die fulltime op de werf van DSR aan het werk waren. Dit heeft JdJ niet - althans niet voor alle weken - gedaan, zodat JdJ geen recht heeft op betaling van (een deel van) de facturen voor de inzet van de 55+ ploeg en zij het corresponderende bedrag aan DSR moet terugbetalen.
3.3.
DSR stelt zich in dat kader primair op het standpunt dat de fulltime inzet van de 055 ploeg een opschortende voorwaarde was voor betaling voor extra mankrachten onder PO55, zodat DSR de facturen die JdJ op grond van PO55 heeft verzonden zonder rechtsgrond - en dus onverschuldigd in de zin van artikel 6:203 BW - heeft betaald. Subsidiair en meer subsidiair is JdJ volgens DSR tekortgeschoten in de nakoming van PO55. Als gevolg van die tekortkoming, althans van de (gedeeltelijke) ontbinding van PO55 door DSR, is JdJ op grond van artikel 6:74 BW dan wel artikel 6:265 BW verplicht de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. (Nog) meer subsidiair is JdJ volgens DSR ongerechtvaardigd verrijkt met het bedrag dat zij heeft ontvangen voor de inzet van de 55+ ploeg omdat DSR niets - althans niet voldoende - voor haar betalingen heeft teruggekregen. JdJ is daarom volgens DSR verplicht de betalingen die zij heeft ontvangen onder PO55, althans die voor de weken waarin JdJ de minimale bezettingsgraad niet heeft gehandhaafd, te vergoeden (artikel 6:212 BW).
3.4.
DSR vordert de kosten voor de onderzoeken van PwC op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze kosten zijn gemaakt ter vaststelling van (omvang van de) schade en aansprakelijkheid.
3.5.
JdJ voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van DSR, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
DSR grondt haar vorderingen primair op onverschuldigde betaling, subsidiair op een tekortkoming in de nakoming van PO55 en meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. DSR stelt daartoe dat is afgesproken dat JdJ alleen zou worden betaald voor de inzet van de 55+ ploeg als JdJ op de werf van DSR ten behoeve van de [naam schip] continu 55 fulltime werklieden zou inzetten. Haar meest vergaande standpunt daarin is dat partijen dit als opschortende voorwaarde zijn overeengekomen zodat JdJ helemaal niet voor de 55+ ploeg betaald zou krijgen als dit niet in alle weken het geval zou zijn. Subsidiair stelt DSR dat zij (alleen) geen betaling verschuldigd is voor de weken waarin JdJ zich niet aan deze voorwaarde heeft gehouden.
4.2.
JdJ betwist een en ander. Zij heeft daartoe onder meer - kort gezegd - aangevoerd dat de 055 ploeg onder PO55 verder zou werken zoals daarvoor ook het geval, dus met 55 werklieden en zonder dat JdJ een verplichting op zich heeft genomen met betrekking tot het aantal uur dat die 55 werklieden per week werkzaam waren. Iets anders is volgens JdJ niet besproken of afgesproken.
Samenhang PO55 en subcontract
4.3.
Om te beoordelen of sprake is van een opschortende voorwaarde of een tekortkoming van JdJ zal eerst de inhoud van de PO55 vastgesteld moeten worden. Dat doet de rechtbank aan de hand van de tekst van de PO55 en, als die tekst geen uitsluitsel geeft, aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen, in overeenstemming met de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid. Daarbij is van belang dat de PO55 tot stand is gekomen tegen de achtergrond van het meeromvattende subcontract dat partijen in 2015 hebben gesloten voor het project.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat JdJ voor haar werkzaamheden onder het subcontract betaald werd met een
lump sumen dus niet per gewerkt uur
.Uit de processtukken en uit de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat zij het erover eens zijn dat de omvang van het werk dat JdJ voor DSR moest verrichten in het kader van het project in het subcontract was afgebakend, maar gaandeweg door een veelheid aan meerwerkopdrachten zodanig is gewijzigd dat de oorspronkelijk overeengekomen
lump sumontoereikend was voor het werk. De rechtbank begrijpt uit het partijdebat dat DSR en JdJ veelvuldig hebben gesproken over welke kosten onder de oorspronkelijke aanneemsom vielen en welke kosten JdJ op grond van de meerwerkopdrachten apart aan DSR mocht factureren, al dan niet tegen terzake overeengekomen uurtarieven. Uit het door JdJ overgelegde arbitrale vonnis van het London Court of International Arbitration volgt dat de vele wijzigingen van het werk en de daaruit voortvloeiende complicaties en vertragingen hoofdzakelijk voor rekening van DSR komen.
4.5.
De achtergrond van PO55 was dat partijen - op aandringen van Teekay als hoofdopdrachtgever - de voortgang van het project en de werkzaamheden van JdJ wilden versnellen door JdJ extra werklieden te laten inzetten. De rechtbank stelt vast dat met PO55 kennelijk geen nieuw of ander (meer)werk werd opgedragen: DSR en JdJ maakten slechts een afspraak over de inzet van extra werklieden en de daarvoor verschuldigde vergoeding. Deze extra werklieden (met uitzondering van de assistants Teekay) waren al enige tijd aan het werk op het moment dat DSR de eerste versie van PO55 aan JdJ zond.
4.6.
Gelet op de samenhang tussen PO55 en het subcontract (inclusief wijzigingen en meerwerkopdrachten), moeten de door partijen gemaakte afspraken worden verstaan en uitgelegd op een wijze die logisch en passend is in die context. Daarbij is onder meer van belang welke afspraken en gebruikelijke handelswijzen tussen partijen golden ten aanzien van het onderliggende subcontract.
Totstandkoming PO55
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat de 55+ ploeg in aanvulling moest komen op de reeds aanwezige werklieden van JdJ, en dat zij de omvang van die bezetting hebben bepaald als het bezettingsniveau van week 46, zoals deze bleek uit het document getiteld ‘WEEK 49’ dat als bijlage was gevoegd bij de e-mail van de heer [persoon D] van 15 december 2016. In geschil is of hiermee is afgesproken dat JdJ slechts kosten mocht rekenen voor de 55+ ploeg als zij naast die ploeg 55 anderen fulltime op de [naam schip] inzette, zoals DSR stelt. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om DSR in dit standpunt te volgen.
4.8.
In de e-mail van 22 december 2016 heeft DSR aan JdJ geschreven dat er geen extra mensen worden betaald als JdJ
“op de bezetting van week 46 blijft of daar onder”.Dit is echter de enige plek in de door partijen aangeleverde stukken waar de bezetting van de 055 ploeg als voorwaarde voor betaling van de 55+ ploeg wordt genoemd. Uit het partijdebat is niet naar voren gekomen dat dit verder aan de orde is geweest. Het handhaven van de bezetting als betalingsvoorwaarde is ook niet als zodanig in (een van de revisies van) PO55 terecht gekomen. Dit had wel voor de hand gelegen als partijen dit hadden willen afspreken, zoals door DSR betoogd.
4.9.
Het maken van een dergelijke afspraak zou voor JdJ ook niet logisch of zakelijk zijn, mede gelet op het feit dat het project reeds (veel) meer omvatte dan oorspronkelijk beoogd en ook gelet op de daarvoor reeds gemaakte kosten. Juist omdat veel discussie was gevoerd over andere bijkomende kosten heeft JdJ meermaals aangedrongen op een afzonderlijke PO voor de 55+ ploeg. Niet in geschil is dat JdJ de kosten van de door haar ingezette extra werklieden, die al werkzaam waren voordat PO55 revisie 1 werd overeengekomen, in eerste instantie zelf droeg en daarvoor vervolgens facturen aan DSR wilde sturen. Mede gelet op het standpunt dat JdJ kennelijk in de Londense arbitrage heeft ingenomen dat de vertraging niet voor rekening van JdJ maar voor rekening van DSR moest komen, ligt niet voor de hand dat zij ermee zou hebben ingestemd het risico te dragen dat betaling geheel zou uitblijven voor extra werklieden die zij wel had bekostigd.
4.10.
Dat JdJ hiertoe niet bereid was blijkt reeds uit haar weigering op 14 december 2016 om nog langer extra mensen in te zetten zonder dat daarvoor een PO werd afgegeven:
“Wij hebben nog steeds geen PO ontvangen voor de extra mankrachten.
Ik concludeer hieruit dat die er ook niet gaat komen. Er is immers meerdere keren een toezegging gedaan door jou, maar er komt niks.
Wij gaan niet verder dit risico dragen zonder PO. Het bedrag is overigens nu al EUR 100-150K+ Ik zal opdracht geven het werk te stoppen en jullie een factuur sturen voor de afgelopen twee weken (met timesheets/namen etc).”
Daarbij komt de e-mail van JdJ van de volgende dag, 15 december 2016, waarin JdJ benadrukt dat zij betaald wil krijgen voor de inzet van de extra werklieden en anders stopt met het inzetten van de 55+ ploeg:
“Er is voor de extra mensen geen schriftelijke overeenkomst. Alleen een mondelinge overeenkomst tussen jou en [persoon H] (en een offerte). Om nu misverstanden te voorkomen moet er dan een PO worden verstrekt. […] Als er geen PO wordt verstrekt en daarmee geen aanbod en aanvaarding begrijp ik niet waarom wij niet zouden mogen stoppen met het inzetten van deze mensen. […] Maar wij willen graag extra mensen inzetten. Echter, wij willen er ook voor betaald krijgen. Dat is toch niet vreemd?”
4.11.
JdJ heeft in diezelfde lijn geweigerd in te stemmen met de wens van DSR om slechts te betalen als voldoende effect zichtbaar zou zijn op de productie van de
field welds. De daartoe strekkende passage is uit de concepttekst van PO55 revisie 1 geschrapt omdat JdJ daar niet mee akkoord was.
Uitvoering subcontract en PO55
4.12.
Voorts blijkt niet uit de tekst van PO55 dat de 0-55 ploeg fulltime zou moeten zijn ingezet. Het feit dat de tekst “
(WEEK 49)” van revisie 1 is aangepast naar “
(WEEK 49, 55 MAN)” in revisie 2 - waarvan tussen partijen vast staat dat zij hieraan uitvoering hebben gegeven hoewel ze hem niet hebben ondertekend - strookt ook niet met deze door DSR voorgestane uitleg. DSR construeert die uitleg op basis van lijsten en weekoverzichten waarin de term ‘fte’ voorkomt.
4.13.
JdJ betoogt in wezen dat de 0-55 ploeg moest blijven worden ingezet als voorheen, en dat ook voorheen niet iedere kracht in iedere week fulltime aanwezig was. Men had recht op het opnemen van vakantiedagen, doktersbezoek en dergelijke. JdJ heeft ter zitting ook onweersproken gesteld dat wekelijks lijsten werden ingeleverd bij DSR met daarop de namen van alle werklieden die op de [naam schip] waren ingezet in de voorafgaande week, zowel van de 0-55 ploeg als van de 55+ ploeg. De gewerkte uren van de 55+ ploeg werden per week inzichtelijk gemaakt en afgetekend. Dit is in overeenstemming met PO55: “
Urenstaten moeten wekelijks door [persoon B] worden afgetekend. Facturatie, maandelijks met als backup getekende time sheets.” DSR heeft deze lijsten telkens gecontroleerd en goedgekeurd, waarna JdJ een factuur aan DSR stuurde.
4.14.
DSR heeft in reactie hierop niet betoogd of anderszins doen blijken dat de tevoren uit hoofde van het onderliggende subcontract (inclusief meerwerkopdrachten) ingezette werklieden steeds ten minste 40 uur per week moesten worden ingezet en ook daadwerkelijk zijn ingezet. Hierop heeft zij gedurende het project ook niet gecontroleerd, terwijl zij wel wekelijks de lijst met de namen van de 0-55 ploeg ontving en aftekende. Als DSR fulltime inzet van de 0-55 ploeg had beoogd, en meende dat JdJ zich daartoe had verbonden, ligt het voor de hand dat zij daar ook op zou hebben gelet.
4.15.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit niet het geval was, en dat evenmin vereist was dat het door JdJ ingezette personeel steeds volledig efficiënt en effectief werkte, zoals het standpunt van DSR inhoudt. De logische en meest passende uitleg van de gemaakte afspraak “
JdJ moet het huidige bezetting niveau (WEEK 49, 55 MAN) handhaven” in PO55 is dat extra werklieden zouden worden ingezet terwijl de bestaande bezetting, de 055 ploeg, op de gangbare manier zou blijven worden ingezet.
4.16.
Dat in de wijze van inzetten van en afrekenen voor de 0-55 ploeg verandering is gekomen na het sluiten van PO55 is niet concreet aannemelijk gemaakt. Veeleer lijkt DSR pas geruime tijd na het sluiten en wederzijds op een bepaalde manier uitvoering geven aan PO55 ruimte te hebben gezien om de afspraken op de thans beoogde manier uit te leggen, in ieder geval wat het aspect ‘fulltime’ betreft. Er zijn geen documenten ingebracht die erop wijzen dat eerder tussen partijen aan de orde is geweest dat alle 0-55 werklieden iedere week minimaal 40 uur aan het werk (laat staan louter effectief aan het werk) moesten zijn.
Conclusie
4.17.
De rechtbank is dan ook, op grond van bovenstaande, van oordeel dat de uitleg van de afspraken die DSR voor ogen heeft niet op papier staat en in de context van de samenwerking tussen partijen ook niet voor de hand ligt. Op grond van uitleg conform de Haviltex norm komt de rechtbank tot de conclusie dat partijen zijn overeengekomen dat JdJ extra werklieden zou inzetten terwijl de in week 46 aanwezige bezetting van 55 man op de gangbare manier zou blijven worden ingezet. Hieraan was niet de voorwaarde verbonden dat deze bestaande bezetting fulltime, volledig effectief of volledig efficiënt zou werken. Dat JdJ haar verbintenis onder de aldus uitgelegde PO55 over de hele linie niet is nagekomen is gesteld noch gebleken.
DSR heeft nog betoogd dat uit een aantal steekproeven blijkt dat JdJ haar verbintenis - ook bij een uitleg als hier gegeven - in sommige weken niet is nagekomen. Ook indien dat juist zou zijn, had het primair op de weg van DSR gelegen om hierop aan te slaan bij het controleren en aftekenen van de urenstaten, zodat de discussie over die uren op het juiste moment had kunnen worden gevoerd en in verband kon worden gebracht met de stand van en omstandigheden op het werk op dat moment. Uit het partijdebat en de uitspraak in arbitrage volgt dat zowel de stand van het werk als de omstandigheden op het werk van wezenlijke invloed op inzet en effectiviteit van de werklieden van JdJ kunnen zijn geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding te vermoeden dat JdJ moedwillig te weinig mensen heeft ingezet of onjuiste uren heeft opgegeven.
Dit betekent dat DSR niet onverschuldigd heeft betaald voor de 55+ uren, dat JdJ niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van PO55 en evenmin ongerechtvaardigd is verrijkt.
De vorderingen van DSR zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
4.18.
DSR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van JdJ worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van JdJ worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
€ 7.998,00+ (2,0 punten × tarief VIII € 3.999)
Totaal € 12.028,00
4.19.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt DSR in de proceskosten, aan de zijde van JdJ tot op heden begroot op € 12.028,00;
5.3.
veroordeelt DSR in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat DSR niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis, wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan, mr. C. Sikkel en mr. E.C. Harting. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.1885/1573/3351