ECLI:NL:RBROT:2021:13213

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
10/238634-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, beschadiging van een auto en weigering meewerken aan alcoholcontrole

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, beschadiging van een auto en weigering om mee te werken aan een alcoholcontrole. De verdachte heeft op 3 september 2021 in Rotterdam het slachtoffer, [naam slachtoffer 1], meermalen geslagen en geschopt, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de herhaaldelijke en gewelddadige aanvallen op het hoofd van het slachtoffer. Het beroep op noodweerexces werd verworpen, omdat het geweld niet meer in verhouding stond tot de aanvallen van het slachtoffer, die inmiddels waren gestopt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bijzondere voorwaarden omvatten een contactverbod met het slachtoffer en een ambulante behandeling voor agressie- en middelenproblematiek. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.000,- aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de feiten ernstig waren en dat de verdachte een gevaar vormde voor de samenleving, wat de noodzaak voor een gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden onderstreepte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer:
10/238634-21
Datum uitspraak:
23 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort weergegeven wordt de verdachte verweten dat hij (1) het slachtoffer [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) heeft geprobeerd van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of heeft geprobeerd toe te brengen, (2) een auto heeft beschadigd en (3) heeft geweigerd mee te werken aan een alcoholcontrole.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich zal melden bij de reclassering, zich onder behandeling zal stellen, geen contact zal zoeken met het slachtoffer en zal meewerken aan middelencontrole;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de genoemde voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feiten 2 en 3)
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (feit 1)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het slachtoffer heeft geschopt of geslagen tegen vitale lichaamsdelen, zodat geen aanmerkelijke kans bestond op de dood van het slachtoffer. De verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.2.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier, waaronder camerabeelden, komt de rechtbank tot de volgende vaststaande feiten.
Op 3 september 2021 verkeerden de verdachte en [naam slachtoffer 1] beiden in beschonken toestand. De verdachte reed die avond met [naam slachtoffer 1] van Zuid- naar West-Rotterdam. Zij stapten vervolgens uit de auto en liepen een aantal keer van elkaar weg en weer naar elkaar toe. [naam slachtoffer 1] kwam meerdere malen naar de verdachte toe, hing aan hem en probeerde hem te slaan. De verdachte probeerde [naam slachtoffer 1] te ontwijken en duwde hem weg. Er vond vervolgens een worsteling plaats waarbij de mannen op de grond vielen en weer opstonden. Uiteindelijk gooide de verdachte [naam slachtoffer 1] tweemaal tegen een geparkeerde auto aan en [naam slachtoffer 1] kwam op de grond terecht. De verdachte sloeg [naam slachtoffer 1] vervolgens een flink aantal keer. De verdachte liep daarna een aantal keer weg en kwam weer terug. [naam slachtoffer 1] bleef stil liggen, waarna de verdachte hem met tussenpozen verschillende keren tegen het hoofd en het lichaam sloeg en schopte. Ook stampte hij tweemaal op hem. Vlak voordat de politie arriveerde, schopte de verdachte [naam slachtoffer 1] nog met volle kracht tegen het hoofd.
Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij [naam slachtoffer 1] niet tegen het hoofd heeft geschopt of geslagen, vertellen de beelden een ander verhaal. De verklaring van de verdachte wordt ook door de overige inhoud van het dossier weerlegd, waaronder de verklaringen van getuigen en het gegeven dat het letsel van [naam slachtoffer 1] zich met name concentreert in het gelaat van [naam slachtoffer 1] en fors is.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte opzet had op de dood van [naam slachtoffer 1] . Zijn handelen kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het gevolg – de dood – dat daaruit zijn opzet kan worden afgeleid. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geven van harde klappen en schoppen tegen het hoofd levensbedreigende (hersenfunctie)stoornissen tot gevolg kan hebben. Eén harde trap tegen het hoofd kan al dodelijk zijn. Door herhaaldelijk tegen het hoofd van [naam slachtoffer 1] te slaan en te schoppen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [naam slachtoffer 1] zou komen te overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 3 september 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt en op die [naam slachtoffer 1] heeft gestampt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 3 september 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk/type Volkswagen Polo met kenteken [kentekennummer] ), die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2] toebehoorde heeft beschadigd;
3.
hij op 3 september 2021 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten op grond van de Wet Middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam agent] (hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam), belast met het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om mee te werken met een onderzoek uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..poging tot doodslag;

2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
3.
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens
wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het
opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. [naam slachtoffer 1] heeft de verdachte 13 minuten lang lastiggevallen en aangevallen, gedurende welke tijd de verdachte zich heeft ingehouden en geprobeerd heeft weg te lopen. Uiteindelijk heeft hij zich verdedigd tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [naam slachtoffer 1] weg te duwen. Doordat [naam slachtoffer 1] in diens aanval de waardevolle ketting van de verdachte had vernield, kwam een hevige gemoedsbeweging tot stand als gevolg waarvan de verdachte is doorgeschoten in de noodzakelijke verdediging. De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In de onder 4.2.2. omschreven gebeurtenissen kunnen twee fasen onderscheiden worden. In de eerste fase werd de verdachte steeds door [naam slachtoffer 1] lastiggevallen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de verdachte zich lange tijd heeft ingehouden. Hij heeft geprobeerd zich te onttrekken aan de situatie maar dat lukte niet; hij heeft uiteindelijk [naam slachtoffer 1] van zich af moeten duwen. De rechtbank overweegt dat in deze eerste fase van het gevecht mogelijk een noodweersituatie voor de verdachte bestond.
Deze fase kwam echter ten einde toen de verdachte [naam slachtoffer 1] tegen de auto aan duwde of gooide. Daarna begon de tweede fase waarin [naam slachtoffer 1] geen enkele aanvalshandeling meer heeft verricht. In deze fase heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bewezen verklaarde poging tot doodslag. De vraag is of het handelen van de verdachte in de tweede fase verschuldigbaar is als gevolg van noodweerexces. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Het door de verdachte uitgeoefende geweld vond plaats toen de eventuele aanranding door [naam slachtoffer 1] al ruimschoots voorbij was. De verdachte is zelfs meerdere keren teruggekomen. De verdachte heeft bovendien alle grenzen overschreden gelet op de oorspronkelijke aanranding.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk "onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Ten aanzien van de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, stelt de rechtbank vast dat het trappen/schoppen tegen het hoofd van een weerloos slachtoffer alle perken te buiten gaat. Ten aanzien van de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging, stelt de rechtbank vast dat door verdachte niet veel meer is verklaard dan dat hij boos was op het slachtoffer.
Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de door de verdachte gepleegde poging tot doodslag, waarbij het zwaartepunt ligt op het door verdachte met kracht slaan en schoppen tegen het hoofd van het op dat moment bewegingsloze slachtoffer, niet kan worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de daaraan voorafgaande aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband beschouwd, verwerpt de rechtbank het door de verdachte gedane beroep op noodweerexces.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer, een bekende van hem, in elkaar geslagen. Hij heeft het slachtoffer onder meer geschopt en geslagen tegen zijn hoofd, terwijl hij op de grond lag. Het slachtoffer heeft geluk gehad dat hij het heeft overleefd. Hij heeft onder meer breuken opgelopen in zijn gezicht en aan zijn linkerpols en hij is in ieder geval tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt. Het mag duidelijk zijn dat het slachtoffer nog lange tijd last zal hebben van dit feit en de gevolgen daarvan.
Dit feit vond plaats op de openbare weg en verschillende personen waren er ongewild getuige van. Ook op hen heeft deze vorm van bruut geweld grote indruk gemaakt.
Naast dit feit heeft de verdachte een auto beschadigd tijdens het gevecht. Ook heeft hij na zijn aanhouding geweigerd mee te werken aan een ademanalyse en zo de verbalisant belemmerd in zijn werk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 november 2021, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte in 2011 is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit als het onder 1 bewezenverklaarde.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
7 december 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Meerdere leefgebieden van de verdachte zijn zorgelijk. Weliswaar wordt zijn gezinssituatie als een beschermende factor beschouwd, maar andere leefgebieden zijn dermate zorgelijk dat deze worden gezien als risicofactoren voor delictgedrag. De praktische leefgebieden (huisvesting, dagbesteding, inkomen) zijn instabiel. Daarbij worden er aanwijzingen gezien voor zowel middelenproblematiek als agressieproblematiek. De reclassering vindt het zorgelijk dat de verdachte herhaaldelijk wegens alcoholgebruik in contact komt met justitie. Er is echter onvoldoende zicht op het alcoholgebruik om te kunnen inschatten of er sprake is van een verslaving. Er dient meer zicht te komen op het alcoholgebruik door middel van urinecontroles, waarbij een ambulante behandeling gericht op middelengebruik (en agressieproblematiek) ertoe kan bijdragen dat de alcoholproblematiek mogelijk afneemt. Bij een veroordeling wordt een deels voorwaardelijke straf geadviseerd met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling voor agressie- en middelenproblematiek, een contactverbod met het slachtoffer en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast wordt geadviseerd de voorwaarden en het daarop te houden toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten, met name het onder 1 bewezenverklaarde, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De hoogte van de gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie is gelet daarop passend.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de aard en de ernst van het delict, alsmede de observaties van de reclassering dat de verdachte vermoedelijk kampt met alcohol- en agressieproblematiek, moet er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, contactverbod, ambulante behandelverplichting en middelencontrole, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit en [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit.
8.1.
Vordering [naam slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 21.480,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade en tot toewijzing van de vordering met betrekking tot de immateriële schade.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft volledige niet-ontvankelijkverklaring bepleit, nu de vordering enerzijds onvoldoende onderbouwd is en anderzijds een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voorts is een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
8.1.3.
Beoordeling
De vordering van de benadeelde partij is wat betreft de materiële schade onvoldoende onderbouwd om te een goede beoordeling te komen. Uit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt bijvoorbeeld onvoldoende dat de benadeelde partij werkweken maakte van circa 48 uur. Ook bestaat tussen de stukken verschil in het door de benadeelde partij gehanteerde uurtarief. Kortom, de rechtbank heeft onvoldoende informatie over hoeveel inkomsten de benadeelde partij precies is misgelopen. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit gedeelte van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wel is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Deze schade is onderbouwd met onder andere medische stukken. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank zal geen eigen aandeel van de benadeelde partij aannemen. Hoewel hij een aandeel heeft gehad in de aanleiding tot het feit, is niet gebleken dat hij een eigen aandeel heeft gehad in (het ontstaan van) zijn schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.2.
Vordering [naam slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 750,- aan materiële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en verdediging hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de verzekeraar de schade heeft vergoed.
8.2.2.
Beoordeling
De vordering van de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is gebleken dat de benadeelde partij op dit moment nog schade heeft als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] .

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 184, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam, zolang en frequent als de reclassering noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of een soortgelijke instelling voor zijn agressie- en middelenproblematiek, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt; de veroordeelde zal zich hierbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum slachtoffer 1] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie verantwoord vindt; het Openbaar Ministerie zal toezien op de handhaving van dit contactverbod;
4. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, welke controle plaats zal vinden door middel van urinecontrole;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de onder 1, 2 en 4 genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2021.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam slachtoffer 1] heeft gebeten en/of
- die [naam slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of geduwd en/of met die [naam slachtoffer 1] heeft geworsteld en/of gevochten en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] tegen een auto heeft gegooid, waardoor die [naam slachtoffer 1] zittend tegen die auto aankwam en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen, waardoor die [naam slachtoffer 1] op de grond viel en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] (telkens) meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of op die [naam slachtoffer 1] heeft gestampt, terwijl die [naam slachtoffer 1] (in bewusteloze toestand) op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Rotterdam aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of gebroken (rechter)kaak
en/of gebroken (linker)arm, heeft toegebracht door
- die [naam slachtoffer 1] te bijten en/of
- die [naam slachtoffer 1] vast te pakken en/of te duwen en/of met die [naam slachtoffer 1] te worstelen en/of te vechten en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] tegen een auto te gooien, waardoor die [naam slachtoffer 1] zittend tegen die auto aankwam en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] meermalen te slaan, waardoor die [naam slachtoffer 1] op de grond viel en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] (telkens) meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of op die [naam slachtoffer 1] te stampen, terwijl die [naam slachtoffer 1]
(in bewusteloze toestand) op de grond lag;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [naam slachtoffer 1] heeft gebeten en/of
- die [naam slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of geduwd en/of met die [naam slachtoffer 1] heeft geworsteld en/of gevochten en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] tegen een auto heeft gegooid, waardoor die [naam slachtoffer 1] zittend tegen die auto aankwam en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen, waardoor die [naam slachtoffer 1] op de grond viel en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] (telkens) meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of op die [naam slachtoffer 1] heeft gestampt, terwijl die
[naam slachtoffer 1] (in bewusteloze toestand) op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk/type Volkswagen Polo met kenteken [kentekennummer] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
Hij op of omstreeks 3 september 2021 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten op grond van de Wet Middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam agent] (hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam), belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om mee te werken met een onderzoek uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.