ECLI:NL:RBROT:2021:1321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
C/10/555356 / HA ZA 18-717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegenbewijs tegen dwingend bewijs niet geleverd, getuige ongeloofwaardig

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser [naam eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [naam gedaagde] met betrekking tot de betaling van de koopprijs van een onroerende zaak. De rechtbank heeft op 27 januari 2021 vonnis gewezen na een eerdere tussenvonnis van 26 juni 2019. Eiser heeft tegenbewijs willen leveren tegen het dwingende bewijs dat de totale koopprijs is voldaan, zoals vastgelegd in de akte van levering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen van [naam persoon A] en [naam gedaagde] niet geloofwaardig zijn. De verklaring van getuige [naam persoon A] werd als ongeloofwaardig beschouwd, omdat deze getuige zichzelf tegensprak en zijn verklaringen niet ondersteund werden door andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeert dat eiser er niet in is geslaagd om het dwingende bewijs te ontzenuwen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die zijn begroot op € 8.576,50. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.B. Smits.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/555356 / HA ZA 18-717
Vonnis van 27 januari 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] , [land eiser] ,
eiser,
advocaat mr. E.C. Kerkhoven te 's-Gravenhage,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 juni 2019 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte uitlaten opgave bewijsmiddelen van [naam eiser] ,
  • de antwoordakte van [naam gedaagde] ,
  • de akte uitlaten na beraad van [naam eiser] ,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 juni 2020,
  • de schriftelijke getuigenverklaring van 25 juni 2020 van [naam eiser] ,
  • het proces-verbaal van contra-enquête van 4 september 2020,
  • de conclusie na enquête van [naam eiser] ,
  • de antwoordconclusie na enquête van [naam gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie op 14 februari 2019 is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders. De getuigenverklaringen zijn echter gehouden ten overstaan van de rechter die dit vonnis wijst.
2.2.
De rechtbank handhaaft wat is overwogen en beslist in het voornoemde tussenvonnis. In dit tussenvonnis is [naam eiser] in r.o. 5.1 toegelaten “
tot het tegenbewijs van het dwingende bewijs dat de totale koopprijs is voldaan zoals blijkt uit de akte van levering onder 2.4”. De rechtbank constateert dat de formulering “zoals blijkt uit de akte van levering onder 2.4” onder r.o. 5.1 van het tussenvonnis enigszins verwarrend kan zijn, omdat deze kan worden gelezen als een verwijzing naar een artikel 2.4 als onderdeel van bedoelde akte. De akte bevat echter geen artikel 2.4. Bedoeld is te verwijzen naar rechtsoverweging 2.4 van het tussenvonnis zelf, in welke rechtsoverweging de akte van levering (voor zover relevant) is geciteerd. Feitelijk is [naam eiser] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het uit artikel 3 van de akte van levering voortvloeiende dwingende bewijs dat de koopprijs volledig is voldaan en daarvan kwijting is verleend aan [naam gedaagde] . De rechtbank stelt op grond van het verdere verloop van de procedure na het tussenvonnis vast, dat over het onderwerp van het tegenbewijs bij partijen geen enkele onduidelijkheid heeft bestaan.
2.3.
Op verzoek van [naam eiser] zijn [naam persoon A] en [naam gedaagde] als getuigen gehoord. In contra-enquête is [naam persoon B] als getuige gehoord.
2.4.
Twee zaken moeten worden vooropgesteld:
Ten eerste dat [naam eiser] is toegelaten tot tegenbewijs tegen dwingend bewijs (in de vorm van een authentieke akte). Voor het slagen van het tegenbewijs is derhalve niet voldoende dat het dwingende bewijs wordt ontzenuwd. Aan tegenbewijs tegen dwingend bewijs moet de eis worden gesteld dat daaruit ondubbelzinnig de onjuistheid blijkt van (in dit geval) de authentieke akte (vgl. Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337).
Ten tweede dat de verklaring van getuige [naam gedaagde] als partijgetuigenverklaring een beperkte bewijskracht heeft, in die zin dat haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit geldt, anders dan door [naam eiser] bij conclusie na enquête is betoogd, niet voor de in contra-enquête gehoorde getuige [naam persoon B] , die immers geen partij is in deze procedure.
2.5.
De door [naam eiser] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van hemzelf kan buiten beschouwing blijven. [naam eiser] bevestigt in die verklaring immers nogmaals zelf “
nergens bij aanwezig” te zijn geweest en zich te hebben laten vertegenwoordigen door [naam persoon A] . [naam eiser] kan dus niet uit eigen waarneming verklaren omtrent hetgeen is gedaan of overeengekomen. [naam eiser] herhaalt in zijn schriftelijke verklaring ook uitsluitend wat zijn vertegenwoordiger [naam persoon A] hem heeft verteld. Dit nota bene aangevuld met de woorden “
Begrijp mij goed, dit is het verhaal zoals ik dit van de heer [naam persoon A] telefonisch vernam in het voorjaar van 2018”. Daarmee geeft [naam eiser] naar het oordeel van de rechtbank te kennen zelf ook niet te weten in hoeverre dit “verhaal” wel of niet klopt.
2.6.
De door getuige [naam persoon A] afgelegde verklaring kan niet bijdragen aan het te leveren tegenbewijs. [naam persoon A] verklaart weliswaar dat op de dag van de eigendomsoverdracht van het pand een bedrag van € 100.000,00 nog niet was voldaan en dat dienaangaande een aantekening op de koopovereenkomst is gemaakt, maar deze verklaring staat geheel op zichzelf en is op meerdere onderdelen innerlijk tegenstrijdig en, naar het oordeel van de rechtbank, zelfs ronduit ongeloofwaardig. De getuigenverklaring van getuige [naam persoon A] mist daardoor elke overtuigings- en bewijskracht. De rechtbank wijst ter toelichting op het volgende.
2.7.
Getuige [naam persoon A] heeft onder meer verklaard:

Op het moment dat de overdracht plaats zou vinden, ging ik naar [naam persoon B] om naar de notaris te gaan. Ik wist toen dat er € 100.000,00 nog niet was betaald. Heb toen gezegd dat hij die 100.000 nog niet had betaald.(…)
Ik heb het bedrag dat was betaald doorgestreept en de toevoeging op de overeenkomst geschreven en getekend. [naam persoon B] heeft ook een handtekening daarbij gezet.Daarna ben ik het lange tijd vergeten[onderstreping rechtbank]”.
Direct aansluitend heeft [naam persoon A] echter verklaard:

Ik was naar [naam persoon B] op weg om met hem naar de notaris te gaan. Toen wist ik het dat die 100.000 nog niet was betaald. Vlak daarvoor was ik daar achter gekomen. Ik wist hoe vaak hij betaald had. Die stortingen[bedragen van € 100.000,00 á € 200.000,00]
wist ik uit mijn hoofd.Dat ging om bedragen die men niet snel vergeet[onderstreping rechtbank]”.
De rechtbank merkt op dat voor zover überhaupt al geloofwaardig is dat het ontbreken van een gedeelte van € 100.000,00 op een totale koopsom van € 850.000,00 (en dus meer dan 10%) gedurende een aantal jaren zomaar wordt vergeten, de geloofwaardigheid in dit specifieke geval door het tweede hiervoor geciteerde gedeelte van de verklaring geheel teniet wordt gedaan. Getuige [naam persoon A] spreekt zichzelf duidelijk tegen.
2.8.
De getuige [naam persoon A] heeft voorts verklaard:

In de notariële akte staat niks over de ontbrekende € 100.000,00, omdat dit een hele formele kwestie was. Ik zat daar alleen voor de vorm. Dat was alleen voor het passeren. Ik heb daar niks gezegd. Het is überhaupt niet meer ter sprake gekomen, omdat ik helemaal niet erover nagedacht heb om daar op die manier te interveniëren. Ik zat er echt voor spek en bonen, ik heb me er niet mee bemoeid en er werd mij niets gevraagd.
2.9.
De koopovereenkomst waarop [naam eiser] zijn vordering grondt luidt echter, voor zover hier van belang:

Deze koopovereenkomst is opgemaakt door mr. [naam persoon A] , advocaat, kantoorhoudende(…)
die in deze als verkoper optreedt.(…)
De onroerende zaak(…)
is eigendom van(…)
[naam eiser](…).
Aan deze overeenkomst zijn als bijlage gehecht ter zake(…)
de bevoegdheid van mr. [naam persoon A] de kopieën van: 1. de notariële akte waaruit blijkt dat mr. [naam persoon A] bevoegd is om als verkoper op te treden
.
In de leveringsakte is [naam persoon A] daarnaast aangeduid als de “
schriftelijk gevolmachtigde” van [naam eiser] . [naam persoon A] heeft dus, nota bene in zijn hoedanigheid van advocaat, als zaaks- en belangenbehartiger en schriftelijk gevolmachtigde van [naam eiser] opgetreden gedurende de gehele transactie, van verkoop tot en met levering.
2.10.
Dat een redelijk bekwame en -handelende advocaat, die in die positie, namens een cliënt, betrokken is bij, en zelfs verantwoordelijk is voor, een transactie met een waarde van € 850.000,00, bij het passeren van de leveringsakte bij de notaris een dermate passieve en zelfs dociele houding aanneemt dat hij er slechts “
voor spek en bonen” bij zit, en geen melding maakt van de hem bekende omstandigheid dat een gedeelte van de koopsom ten bedrage van € 100.000,00 nog niet is voldaan, laat staan de notaris daar iets over op laat nemen in de leveringsakte, maar in plaats daarvan namens zijn cliënt verklaart en middels een handtekening bekrachtigt dat de gehele koopsom is voldaan en kwijting verleent, is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Dit geldt temeer indien die advocaat, zoals getuige [naam persoon A] in zijn getuigenverklaring over zichzelf heeft verklaard, “
een procesadvocaat” is die “
iedere dag” bezig is met het schrijven van “
bijna alleen maar civiele processtukken”. Juist zo’n advocaat mag immers bij uitstek verondersteld worden beroepshalve doordrongen te zijn van de verregaande risico’s van een in een authentieke akte vastgelegde onjuiste verklaring en alert te zijn op de noodzaak van een correcte schriftelijke vastlegging van afspraken en feiten, teneinde mogelijke (bewijs)problemen voor zijn cliënt in de toekomst te beperken en zo mogelijk te voorkomen. Het gaat in dit geval ook niet bepaald om een kleinigheid die eenvoudig aan de aandacht ontsnapt.
2.11.
Daar komt nog bij dat de getuige [naam persoon A] heeft verklaard:

Ik was naar [naam persoon B] op weg om met hem naar de notaris te gaan. Toen wist ik het dat die 100.000 nog niet was betaald. (…) Dat was ongeveer 2 uur voor we naar de notaris zouden gaan. (…) Ik realiseerde me wel dat hij 100.000 euro te weinig had betaald. Vond ik erg vervelend. Ik heb het aan de keukentafel, voor we naar de notaris gingen, bij hem aangekaart. Toen zijn we, op zijn wens, alsnog naar de notaris gegaan. Hij wilde dat niet uitstellen en het was moeilijk om hem tegen te spreken. Ik heb dat toen wel opgeschreven. Er zijn twee aantekeningen gemaakt, daar heeft hij een paraaf en een handtekening bij geplaatst. Die aanpassing was dat dat toen 100.000 minder was. Dat stond ook in de overeenkomst”.
Volgens dit deel van de getuigenverklaring van [naam persoon A] , was hij zich kort voor het passeren van de leveringsakte bij de notaris weldegelijk bewust van het tekort van € 100.000,00 en van de noodzaak om dat tekort schriftelijk vast te leggen. Zeker gezien de omstandigheid dat een redelijk bekwame en -handelende (civiele) advocaat geacht mag worden op voorhand te weten dat de bewijswaarde van zo’n handgeschreven aantekening op de koopovereenkomst aanmerkelijk minder is dan de bewijskracht van een verklaring dat de koopsom volledig is voldaan in een authentieke akte, is de opstelling van de getuige [naam persoon A] bij de notaris, zoals die door hemzelf beschreven is, geenszins te rijmen met het besef zo kort voor het bezoek aan de notaris.
2.12.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat ook het onder 2.8 geciteerde gedeelte van de verklaring van getuige [naam persoon A] ongeloofwaardig is.
2.13.
De rechtbank wijst er voorts op dat de getuige [naam persoon A] in zijn getuigenverklaring heeft verklaard dat de aantekening op de koopovereenkomst in de twee uur vóór het passeren van de leveringsakte bij de notaris is gemaakt. Tijdens de comparitie op 14 februari 2019 heeft de advocaat van [naam eiser] (die overigens al zijn informatie van [naam persoon A] als vertegenwoordiger van [naam eiser] heeft gekregen) echter nog uitdrukkelijk verklaard “
omdat de verklaring in de notariële akte niet strookt met de werkelijkheid is op 25 maart 2013,na[onderstreping rechtbank]
het transport, een verklaring op de koopovereenkomst gezet”.
2.14.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de getuigenverklaring van [naam persoon A] op geen enkel onderdeel (zoals bijvoorbeeld de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het passeren van de akte bij de notaris) steun vind in enig ander voorgebracht bewijsmiddel.
2.15.
De rechtbank legt de getuigenverklaring van [naam persoon A] op grond van het voorgaande terzijde.
2.16.
Ook de getuigenverklaring van getuige [naam gedaagde] draagt niet bij aan het tegenbewijs. De getuige bevestigt namelijk juist datgene waartegen tegenbewijs is opengesteld; namelijk dat de koopsom volledig is voldaan. Wat overeenkomt met de inhoud van de leveringsakte.
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat [naam eiser] er niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het dwingend bewijs uit de authentieke akte dat de koopsom voor het pand volledig is voldaan en daarvan kwijting is verleend. De in contra-enquête door getuige [naam persoon B] afgelegde getuigenverklaring kan derhalve onbesproken blijven.
2.18.
De rechtbank ziet geen aanleiding om [naam eiser] nog toe te laten tot bewijslevering door middel van een handschriftdeskundige. Daarbij is van belang dat de handgeschreven tekst op de laatste pagina van de koopovereenkomst niet door [naam persoon B] is toegevoegd maar door [naam persoon A] , zoals deze zelf heeft verklaard. De deskundige kan zich dus enkel uitlaten over de bij die handgeschreven tekst staande handtekening (of paraaf; daartussen is in dit geval weinig verschil te zien). De rechtbank merkt in dit verband op dat alle pagina’s van de koopovereenkomst, zowel door [naam persoon B] als [naam persoon A] , onderaan zijn geparafeerd, net zoals deze laatste pagina. Daarbij staat de paraaf van [naam persoon B] steeds links van die van [naam persoon A] ; ook net zoals bij de handgeschreven tekst. Zelfs als zo’n deskundige zou vaststellen dat die bewuste handtekening of paraaf gezet zou zijn door [naam persoon B] , zegt dat niets over de vraag of de handgeschreven tekst daarboven er ten tijde van het zetten van die handtekening of paraaf al stond, of later is toegevoegd. Daarvoor zou dan weer nader bewijs noodzakelijk zijn, in welk verband teruggevallen zou moeten worden op de reeds gehoorde getuigen en de door hun afgelegde verklaringen (zij hebben immers reeds over die handgeschreven tekst verklaard). Middels die verklaringen kan het dan noodzakelijke nadere bewijs echter niet geleverd worden.
2.19.
Gezien de eisen die moeten worden gesteld aan het tegenbewijs tegen dwingend bewijs, zoals hiervoor overwogen in r.o. 2.4, en in het licht van al het voorgaande, kan het tegenbewijs derhalve niet in voldoende mate worden geleverd door enkel een voor [naam eiser] gunstig rapport van een handschriftdeskundige.
2.20.
Nu het tegenbewijs niet is geleverd, is het bevrijdende verweer van [naam gedaagde] dat de koopsom volledig is voldaan, middels de inhoud van artikel 3 van de akte van levering bewezen. De rechtbank zal de vordering van [naam eiser] afwijzen.
2.21.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 895,00
- salaris advocaat
7.681,50(4,5 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 8.576,50

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 8.576,50,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.
[2221/3195]