ECLI:NL:RBROT:2021:13201

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C/10/599858 / HA ZA 20-650
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van eiswijzigingen in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 20 oktober 2021 een tussenvonnis uitgesproken met betrekking tot de toelaatbaarheid van eiswijzigingen in een civiele procedure. De eiser, INGOMAR B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P.M. Fruytier, heeft een wijziging van de eis ingediend tegen de gedaagden, die vertegenwoordigd worden door advocaat mr. N. Rensen. De rechtbank heeft in dit vonnis de procedure en de relevante documenten besproken, waaronder eerdere vonnissen en akten van beide partijen. De rechtbank benadrukt dat een partij haar eis mag veranderen zolang er nog geen eindvonnis is gewezen, mits dit niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft verschillende voorgestelde wijzigingen van de eis beoordeeld en heeft besloten om sommige wijzigingen toe te laten, terwijl andere zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de zaak naar de rol zal worden verwezen voor verdere behandeling, waarbij de gedaagden de gelegenheid krijgen om op de gewijzigde eis te reageren. De rechtbank heeft de mogelijkheid van een schikking tussen partijen benadrukt en heeft aangegeven dat partijen gezamenlijk een verzoek kunnen indienen voor een alternatieve geschilbeslechting. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de volgende rol.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/599858 / HA ZA 20-650
Vonnis van 20 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INGOMAR B.V.,
gevestigd te Abbenbroek,
eiseres in conventie,
advocaat mr. M.P.M. Fruytier te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
gedaagden in conventie,
advocaat mr. N. Rensen te Etten-Leur.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 12 mei 2021 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte van 9 juni 2021 van Ingomar;
  • de akte van 7 juli 2021 van [gedaagden];
  • de akte van 4 augustus 2021 van [gedaagden];
  • de akte van 18 augustus 2021 van Ingomar tot wijziging/aanvulling van eis, met producties;
  • de B16-formulieren van partijen van 30 augustus 2021;
  • de akte van Ingomar van 8 september 2021.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.
1.3.
Voor zover het tussenvonnis termen en begrippen definieert, worden deze in dit vonnis op dezelfde wijze als eerder gebruikt.

2..De verdere beoordeling

in conventie
De vermeerdering van eis
2.1.
Uitgangspunt is dat een partij haar eis mag veranderen of vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, tenzij de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van de goede procesorde (artikel 130, eerste lid, Rv). De wederpartij mag bezwaar maken tegen eiswijziging, maar de rechter mag een eiswijziging ook ambtshalve weigeren. Derhalve is de rechter niet gebonden aan de gronden van het bezwaar; het feit dat enkel verwezen wordt naar de stand van het geding staat aan weigering van de eiswijziging dan ook niet in de weg.
2.2.
Voor alle duidelijkheid: de rechtbank oordeelt hieronder nog slechts over de toelaatbaarheid van de eiswijzigingen en neemt – ook wanneer zij oordeelt dat bepaalde onderdelen in het verlengde van eerdere oordelen van de rechtbank liggen – geen voorschot op de toewijsbaarheid daarvan.
2.3.
In primaire vordering IV zijn diverse wijzigingen voorgesteld.
2.3.1.
De wijziging van de aanhef van de primaire vordering IV, zesde gedachtestreepje, is niet in strijd met de eisen van de goede procesorde. De primaire vordering I, waarnaar in de primaire vordering IV wordt verwezen, heeft tot doel de gemeenschap waarin het casco zich bevindt, te verdelen. De aanhef van het zesde gedachtestreepje werkt een deel van de wijze van verdeling uit. De daarin voorgestelde aanpassingen liggen in de lijn van hetgeen al eerder is gevorderd (namelijk in eerdere subonderdeel A). Deze wijziging kan worden toegelaten.
2.3.2.
Het nieuw geformuleerde subonderdeel A komt in grote lijnen overeen met het eerder geformuleerde subonderdeel B, met dien verstande dat rekening is gehouden met verdeling bij helfte van de kosten (zoals door de rechtbank in het tussenvonnis bepaald in rechtsoverwegingen 5.10 tot en met 5.11.3) en de afwijzing van de bemiddelingskosten (rechtsoverweging 5.9 van het tussenvonnis). Ook deze wijziging kan worden toegelaten.
2.3.3.
In de eerste regel van het nieuw geformuleerde subonderdeel B is kennelijk een cijfer weggevallen. De rechtbank begrijpt de vordering aldus, dat hier is bedoeld € 5.834,20, zijnde (afgerond) de helft van € 11.668,39. Dat laatste bedrag is toegelicht in onderdeel 22 van de akte. Deze wijziging ligt in het verlengde van de oordelen in het tussenvonnis, waarop de rechtbank in rechtsoverweging 2.3.2 al wees en hangt samen met het tijdsverloop in deze procedure.
2.3.4.
Het P.M.-deel van het nieuw geformuleerde subonderdeel B is de rechtbank echter onduidelijk; dat lijkt overlap te vertonen met subonderdeel C. Daarom wordt dit gedeelte buiten beschouwing gelaten; gezien de stand van het geding zou het vragen van een nadere toelichting strijden met de goede procesorde.
2.3.5.
Dit alles betekent dat de rechtbank de wijziging deels zal toelaten en zal lezen als volgt: “B) de somma van € 5.834,20 terzake hetgeen door [naam 1] verschuldigd is aan Ingomar uit hoofde van ten laste van de gemeenschap door Ingomar voorgeschoten stallingskosten over de periode vanaf maart 2020, tot en met augustus 2021 ad in totaal € 11.668,39;”.
2.3.6.
Subonderdeel C is voldoende duidelijk. Het gevorderde ligt in het verlengde van de oordelen in het tussenvonnis, waarop de rechtbank in rechtsoverweging 2.3.2 al wees, en hangt samen met het tijdsverloop in deze procedure. Ook deze wijziging kan worden toegelaten.
2.3.7.
Subonderdeel D behelst een andere formulering dan het oude subonderdeel C, maar komt in wezen op hetzelfde neer. Deze wijziging kan dan ook worden toegelaten, maar de rechtbank brengt wel in herinnering dat op dit punt al is beslist in rechtsoverweging 5.12 van het tussenvonnis. Het inhoudelijke debat zal hierover dan ook niet worden heropend.
2.4.
De wijziging van primaire vordering VIII ligt in het verlengde van het eerdere debat en houdt verband met kennelijk tijdsverloop. Zij kan worden toegelaten.
2.5.
De voorgestelde wijziging onder “Primair en subsidiair I” wordt niet toegelaten. Ten eerste wordt hierin een partij genoemd die niet in de procedure is betrokken ([naam 2] in privé), ten tweede wordt hier ten dele het debat heropend dat bij rechtsoverweging 5.13 van het tussenvonnis is afgesloten. Aldus wordt gehandeld in strijd met de goede procesorde.
Vervolg van de procedure
2.6.
Na een (deels) toegestane eiswijziging vereist het beginsel van hoor en wederhoor dat de gedaagde zich inhoudelijk over de eiswijziging kan uitlaten. Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van [gedaagden] mogen
alleenreageren op de stellingen van Ingomar die de gewijzigde eis onderbouwen, voor de rest is het debat tussen partijen wel gevoerd. Ingomar krijgt ook
geengelegenheid meer om op de akte van [gedaagden] te reageren; zij heeft haar kans om haar standpunt uiteen te zetten immers al gehad bij het nemen van de akte van eiswijziging.
2.7.
Het verzoek van [gedaagden] om een nieuwe mondelinge behandeling te gelasten wordt vooralsnog afgewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat zij met de nog te nemen akte van [gedaagden] alle informatie heeft om een beslissing in deze zaak te kunnen nemen.
2.8.
Niettemin herinnert de rechtbank partijen eraan dat tijdens de eerdere mondelinge behandeling serieuze pogingen zijn gedaan om de zaak te schikken en dat de rechtbank toen ook een alternatieve wijze van geschilbeslechting heeft aangeboden. Partijen kunnen – mits zij dit gezamenlijk doen – de rechtbank vragen in het kader van een vaststellingsovereenkomst
ex aequo et bonoeen beslissing te nemen binnen door hen overeengekomen kaders. Die mogelijkheid bestaat nog steeds en mochten partijen dit gezamenlijk verzoeken, is dat een reden om alsnog een mondelinge behandeling te gelasten. De rechtbank verbindt daar wel de harde voorwaarde aan, dat partijen
voorafschriftelijk overeenkomen binnen welke grenzen zij de rechtbank om een
ex aequo et bonobeslissing vragen.
2.9.
Na de akte van [gedaagden] (rechtsoverweging 2.6) zal de zaak worden verwezen naar de rol van twee weken later voor uitlaten partijen in de zin van artikel 2.16 van het landelijk procesreglement. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat partijen dan vonnis zullen vragen, tenzij zij een overeenkomst bereiken als hiervoor bedoeld. In dat geval kunnen zij deze bij die gelegenheid inbrengen en zal de rechtbank trachten op zo kort mogelijke termijn een mondelinge behandeling te bepalen om een streep onder het geschil te kunnen zetten.
2.10.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 november 2021voor het nemen van een akte door [gedaagden] als bedoeld in rechtsoverweging 2.6;
3.2.
bepaalt dat de zaak op de rol van twee weken na die akte wordt geplaatst voor uitlaten van partijen als bedoeld in artikel 2.16 van het landelijk rolreglement;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.
1407/3267