In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de besloten vennootschap STAM B.V. voor de schade die is ontstaan na het overlijden van [naam], die op 9 juli 2016 in een rolstoelbus van STAM is gevallen. De weduwe van [naam], [naam eiseres], heeft een vordering ingesteld tot schadevergoeding op basis van artikel 6:108 BW. De rechtbank heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat [naam] tijdens het vervoer in de rolstoelbus is gevallen en dat er letselschade is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat het causaal verband tussen de val en het overlijden van [naam] aannemelijk is, en dat STAM als vervoerder aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat STAM niet kan beroepen op vervoerdersovermacht, omdat zij niet alle nodige maatregelen heeft genomen. De schadevergoeding betreft zowel gederfd levensonderhoud als begrafeniskosten. De rechtbank heeft de zaak voor de schadepost van gederfd levensonderhoud verwezen naar de schadestaatprocedure, terwijl de begrafeniskosten grotendeels zijn toegewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar, en STAM is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 29 december 2021.