ECLI:NL:RBROT:2021:13184

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
C/10/616106 / FA RK 21-2609
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie op grond van artikel 1:401 lid 1 of 5 BW

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 30 december 2021, is de wijziging van kinderalimentatie aan de orde. De man en de vrouw, ouders van twee minderjarige kinderen, hebben in het verleden afspraken gemaakt over de hoogte van de kinderalimentatie. De man verzoekt om een verlaging van de alimentatie, omdat hij van mening is dat de eerdere bijdrage nooit aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de behoefte van de kinderen correct is vastgesteld op basis van het netto-gezinsinkomen, ondanks dat de partijen slechts kort na de geboorte van hun eerste kind samenwoonden. De rechtbank wijst het verzoek van de man om de alimentatie met terugwerkende kracht te verlagen af, maar stelt de kinderalimentatie per 1 april 2021 vast op € 298,- per kind per maand. De rechtbank overweegt dat de ouders voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien en dat de kinderen gewend zijn aan de gehanteerde behoefte. De vrouw verzoekt om betaling van achterstallige alimentatie, maar dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/616106 / FA RK 21-2609
Kinderalimentatie
Beschikking van 30 december 2021
in de zaak van:
[naam man] ,
wonende in [woonplaats man] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.L.A. Ruijs,
t e g e n
[naam vrouw] ,
wonende in [woonplaats vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.E.M. Wielinga-van Dillen.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 25, binnengekomen op 31 maart 2021;
het verweerschrift van de vrouw, met bijlagen 1 tot en met 13, met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek);
de brief van de man van 22 april 2021, met als bijlagen de geboorteaktes van de kinderen;
e brief van de vrouw van 12 november 2021, met bijlagen 14 tot en met 21;
de brief van de man van 15 november 2021, met bijlagen 26 tot en met 30;
de brief van de man van 16 november 2021, met bijlagen 31 en 32, en;
de brief van de vrouw van 17 november 2021, met bijlagen 22 en 23.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 26 november 2021. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2..Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [naam minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats minderjarige 1] op [geboortedatum minderjarige 1] 2011, e
  • [naam minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats minderjarige 2] op [geboortedatum minderjarige 2] 2012.
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij de vrouw.
2.3.
Partijen hebben van medio 2009 tot april/mei 2011 met elkaar samengewoond.
2.4.
In mei 2014 hebben partijen in het ouderschapsplan afspraken gemaakt over onder meer de kinderalimentatie die de man moest betalen. Zij zijn overeengekomen dat de man met ingang van juni 2014 een bedrag van € 1.117,- per maand zou betalen voor beide kinderen samen. Dit ouderschapsplan is opgenomen in de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 26 mei 2014. In 2015 hebben partijen een herberekening gemaakt, waarna de bijdrage is aangepast naar € 1.102,- per maand. Deze bijdrage heeft de man tot juli 2021 voldaan.
2.5.
De man wil dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd in:
- € 399,- per kind per maand, voor de periode 1 juni 2014 t/m december 2014;
- € 282,- per kind per maand, voor het jaar 2015;
- € 170,- per kind per maand, voor het jaar 2016;
- € 196,- per kind per maand, voor het jaar 2017;
- € 201,- per kind per maand, voor het jaar 2018;
- € 167,- per kind per maand, voor het jaar 2019;
- € 21,- per kind per maand, voor het jaar 2020 en
- € 20,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2021.
Daarbij wil hij dat de vrouw wordt veroordeeld om wat zij te veel aan kinderalimentatie heeft ontvangen aan hem terug te betalen binnen veertien dagen na deze beschikking, bij gebreke waarvan zij ook de wettelijke rente daarover verschuldigd is.
2.6.
Volgens de man heeft de eerdere bijdrage nooit aan de wettelijke maatstaven voldaan, althans is die alimentatie aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hij vindt dat destijds de behoefte te hoog is vastgesteld. Volgens de man had die behoefte niet moeten worden berekend aan de hand van het netto-gezinsinkomen, maar aan de hand van de regels die gelden voor ouders die niet in gezinsverband met hun kinderen hebben geleefd. Partijen hebben namelijk slechts een paar maanden na de geboorte van [voornaam minderjarige 1] samengeleefd. In ieder geval had dan voor [voornaam minderjarige 2] de behoefte anders moeten worden becijferd. Subsidiair stelt de man dat door een wijziging van omstandigheden de alimentatie herberekend moet worden, omdat de vrouw inmiddels fulltime werkt en een substantieel inkomen heeft. Ook zijn de kosten van kinderopvang veranderd.
2.7.
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en vindt dat deze moeten worden afgewezen. Volgens haar is de behoefte wel juist vastgesteld. Zij wijst erop dat partijen in de zomer van 2009 al zijn gaan samenwonen en ook na de geboorte van [voornaam minderjarige 1] nog hebben samengewoond. Vanaf 1 mei 2011 hebben ze nog samen een woning gehuurd, waarna de vrouw per 1 juli 2011 vanwege de relatieproblemen tussen partijen bij haar moeder is gaan wonen. Nadien hebben partijen vaak samen overnacht, ook vanwege de zorg voor [voornaam minderjarige 1] , en is vervolgens [voornaam minderjarige 2] geboren. Bij die situatie past dat de behoefte van de kinderen wordt berekend aan de hand van een netto-gezinsinkomen. Voor zover de rechtbank daar anders over zou denken, stelt de vrouw dat partijen bewust ervoor hebben gekozen om de behoefte te berekenen aan de hand van het netto-gezinsinkomen, waarbij zij zich beiden lieten bijstaan door een advocaat. Ook daarom is er geen reden om de behoefte opnieuw te berekenen. Bovendien zijn de kinderen na al deze jaren inmiddels gewend geraakt aan de hogere behoefte. Als de rechtbank al tot een wijziging komt, dan kan die wijziging volgens de vrouw niet eerder ingaan dan per datum van indiening van het verzoekschrift.
2.8.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw verder dat de man wordt veroordeeld om de achterstand in de kinderalimentatie te betalen, die zij becijfert op € 4.672,27 tot en met mei 2021. De man heeft namelijk de bijdrage nooit geïndexeerd en hij heeft een aantal maanden minder alimentatie betaald.

3..De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 1 april 2021 een kinderalimentatie van € 298,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Voor de periode tot 1 april 2021 stelt zij de bijdrage van de man vast op wat hij werkelijk heeft betaald. Dit betekent dat de rechtbank het zelfstandig verzoek van de vrouw afwijst en een deel van het verzoek van de man afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
herberekening per 1 april 2021
3.2.
De rechtbank kan een eerder overeengekomen kinderalimentatie opnieuw vaststellen als partijen deze eerder hebben afgesproken ‘met grove miskenning van de wettelijke maatstaven’ [1] . Dat wil zeggen dat partijen een heel ander bedrag aan kinderalimentatie hebben afgesproken dan het bedrag dat de rechter zou hebben vastgesteld als die van dezelfde gegevens was uitgegaan. Ook kan de rechtbank de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [2] .
3.3.
Sinds de eerder gemaakte afspraken zijn de omstandigheden gewijzigd. In elk geval is het inkomen van de vrouw sindsdien gestegen. De rechtbank berekent daarom de kinderalimentatie opnieuw vanaf 1 april 2021; de eerste dag van de maand na indiening van het verzoekschrift door de man. Vanaf die datum kon en moest de vrouw redelijkerwijs rekening houden met een gewijzigde bijdrage.
3.4.
De rechtbank ziet geen reden om de kinderalimentatie van begin af aan opnieuw te berekenen. Dat destijds de behoefte van de kinderen is berekend aan de hand het netto-gezinsinkomen van partijen, levert geen grove miskenning van de wettelijke maatstaven op. Partijen hebben tot kort na de geboorte van [voornaam minderjarige 1] samengewoond, waardoor zij hun uitgaven voor [voornaam minderjarige 1] ook zullen hebben afgestemd op de hoogte van de inkomsten van hun beiden. Dat partijen voor [voornaam minderjarige 2] eenzelfde manier van berekenen hebben gehanteerd, acht de rechtbank logisch. Het is eerder gekunsteld als voor hun kinderen, die in vergelijkbare omstandigheden zijn opgegroeid, verschillende behoeftebedragen zouden worden gehanteerd. Daar komt bij dat de kinderen inmiddels ook gewend zijn aan de gehanteerde behoefte en de daarbij behorende welstand.
3.5.
Voor de periode tot 1 april 2021 stelt de rechtbank de bijdrage op het bedrag dat de man feitelijk heeft betaald om verdere discussies tussen partijen te voorkomen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de man tot terugbetaling afwijst. Ook wijst de rechtbank hiermee het verzoek van de vrouw ten aanzien van de achterstallige indexering af. Weliswaar dient kinderalimentatie normaal gesproken ieder jaar te worden geïndexeerd, maar daar staat in dit geval tegenover dat de vrouw al langere tijd substantieel meer is gaan verdienen dan in 2014/2015 wat reden had kunnen zijn voor een herberekening.
Bij dit alles wijst de rechtbank partijen er op dat zij over meer dan voldoende draagkracht en financiële middelen beschikken om in de behoefte van de kinderen te voorzien en dat zelfs wat grotere schommelingen in hun inkomen niet tot substantiële veranderingen in de onderlinge verhoudingen van hun bijdrageplicht leiden. In elk geval zijn partijen nooit geconfronteerd geweest met een bijdrage die hun beschikbare middelen en draagkracht ver te boven ging en zijn zij steeds (ruimschoots) in staat geweest om ook in hun eigen behoefte te voorzien.
behoefte [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]
3.6.
Gelet op wat hiervoor onder 3.4 is overwogen, sluit de rechtbank voor de bepaling van de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] aan bij het tabelbedrag van € 1.465,- per maand, zoals partijen dat in 2014 hebben gehanteerd. Geïndexeerd naar 2021 is dat: € 1.669,- per maand, dus € 835,- per kind per maand. [3]
3.7.
De rechtbank verhoogt dit bedrag vervolgens met de netto kosten van kinderopvang. De vrouw moet deze kosten maken om het fulltime inkomen te kunnen verdienen waar de rechtbank hierna bij de draagkracht mee zal rekenen. De kosten bedragen (€ 196,75 + € 104,91 =) € 301,66 per maand, zoals blijkt uit productie 20 van de vrouw. Daarop komt de kinderopvangtoeslag van (€ 349 ÷ 12 =) € 29,08 per maand in mindering, zoals volgt uit productie 19 van de vrouw. Er blijft dan een bedrag over van afgerond € 273,- per maand, dus € 137,- per kind per maand. In totaal is de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dus € 972,- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [4] .
3.9.
Hiervoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval (tarieven 2021) ziet die berekening er als volgt uit:
70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.000)].
draagkracht man
3.10.
De man is zelfstandig ondernemer in de sportbranche. In 2020 heeft hij de rechtsvorm waarin hij zijn ondernemingen uitoefende gewijzigd en deze (kort gezegd) ondergebracht in een concern, bestaande uit holding ( [naam holding] ) en een werkmaatschappij ( [naam bedrijf] ). Partijen verschillen van mening over het inkomen dat de man met deze ondernemingen kan genereren. Volgens de man moet worden gerekend met het salaris dat hij zichzelf uitkeert en eventueel een dividenduitkering van € 30.000,- per jaar, waarbij dan nog een premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en een pensioenvoorziening in mindering moeten worden gebracht. De vrouw vindt daarentegen dat gekeken moet worden naar de winst die de man voor de omzetting met zijn ondernemingen behaalde, die zij stelt op € 125.000,- bruto per jaar, waarbij dan rekening moet worden gehouden met de ondernemersaftrekken en premies voor lijfrentes.
3.11.
Op de zitting heeft de man verklaard dat hij om fiscale redenen en om zijn aansprakelijkheid te beperken heeft gekozen voor de omzetting van zijn bedrijven in een concern. Desgevraagd heeft hij verklaard dat deze omzetting op zichzelf geen gevolgen zou moeten hebben voor de berekening van zijn draagkracht. Gelet op die verklaring kijkt de rechtbank naar het inkomen dat de man de laatste jaren netto wist te verdienen met zijn ondernemingen. Anders dan de vrouw gaat de rechtbank daarbij niet uit van de jaren 2017 en 2018 die in vergelijking met de andere jaren uitzonderlijk goed waren. De rechtbank acht het inkomen dat de man in 2019 wist te behalen, het meest representatief. Volgens de draagkrachtberekening van de man over 2019 (productie 23) was dit € 5.232,- netto per maand.
3.12.
Anders dan in de toelichting bij die berekening staat (punt 40 van het verzoekschrift), is in de berekening nog geen rekening gehouden met een premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Gelet op het genoemde bedrag van € 1.158,- bruto per jaar, stelt de rechtbank die premie op netto € 600,- per jaar dus € 50,- per maand. De man heeft verder erop gewezen dat hij eerder geen pensioen heeft opgebouwd en daarvoor zal moeten reserveren. Omdat de rechtbank bij de vrouw ook rekening houdt met een pensioenopbouw, houdt de rechtbank ook bij de man hiermee rekening en wel met een premie van € 400,- netto per maand, wat ongeveer overeenkomt een premie van € 10.000,- bruto per jaar als namens de man op de zitting genoemd.
3.13.
Naast zijn inkomen uit zijn ondernemingen verhuurt de man met zijn nieuwe partner een studio. Zijn inkomsten daaruit heeft de man onbetwist gesteld op (afgerond) € 350,- per maand vanaf 1 november 2020, zodat de rechtbank daarmee zal rekenen.
3.14.
In totaal komt het NBI van de man dan op (5.232 – 50 – 400 + 350 =) € 5.132,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 1.814,- per maand. [5]
draagkracht vrouw
3.15.
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank om praktische redenen met haar salaris als rector dat zij vanaf 1 augustus 2021 ontvangt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de periode tussen 1 april 2021 en 1 augustus 2021 te overzien is en dat de vrouw al geruime tijd aanzienlijk meer verdient dan in 2014. Op basis van dat salaris bedraagt het NBI van de vrouw € 4.831,-. [6] De vrouw en haar nieuwe partner komen gelet op hun gezamenlijk inkomen niet in aanmerking voor een kindgebonden budget. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 1.667,- per maand. [7]
verdeling kosten
3.16.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 3.481,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te betalen, want die zijn € 1.944,- per maand. Dit betekent dat de man € 507,- per kind per maand moet dragen en de vrouw € 465,- per kind per maand. [8]
zorgkorting
3.17.
De man maakt op de dagen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Omdat daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’. Bij de zorgregeling van partijen past hier een zorgkorting van 25% van het tabelbedrag, dus € 418,- per maand of € 209,- per kind per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (507 -/- 209 =) € 298,- per kind per maand moet betalen. Deze bijdrage moet ieder jaar worden geïndexeerd, dus voor het eerst per 1 januari 2022.
alimentatie vooruitbetalen
3.18.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.19.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.20.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 28 mei 2014 en het daarin opgenomen ouderschapsplan en zoals partijen die later onderling waren overeengekomen, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 april 2021 € 298,- per kind per maand bedraagt;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.B. de Groot, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2021 in aanwezigheid van de griffier, mr. N. Kum.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
Bijlage 1: indexering tabelbedrag
Bijlage 2: draagkracht van de man
Bijlage 3: draagkracht van de vrouw
Bijlage 4: verdeling kosten kinderen

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: indexering tabelbedrag
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Bijlage 2: draagkracht van de man
6.Bijlage 3: draagkracht van de vrouw
7.Zie bijlage 3
8.Bijlage 4: verdeling kosten kinderen