ECLI:NL:RBROT:2021:13183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
C/10/611131 / FA RK 21-136
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsverzoek partneralimentatie en beoordeling van de financiële situatie van de man

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, directeur-grootaandeelhouder van verschillende ondernemingen, verzocht om de alimentatie te verlagen van € 2.975,42 naar € 244,- bruto per maand, met het argument dat zijn financiële situatie was verslechterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwd heeft dat hij zich geen hoger inkomen kan uitkeren dan zijn huidige salaris. De rechtbank oordeelde dat de resultaten van de ondernemingen van de man na betaling van zijn salaris aanzienlijk waren en dat de man niet had aangetoond dat zijn schuld in rekening-courant hem verhinderde om een hoger inkomen te ontvangen. De rechtbank wees het verzoek van de man af en veroordeelde hem in de proceskosten van de vrouw, die had moeten opkomen voor haar belangen en een financieel adviseur had moeten inschakelen vanwege de late overhandiging van relevante financiële gegevens door de man. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij de oorspronkelijke alimentatieovereenkomst en dat de man niet had aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden waren die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/611131 / FA RK 21-136
Partneralimentatie
Beschikking van 29 december 2021
in de zaak van:
[naam man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.L. Groeneveld,
t e g e n
[naam vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.M. Smeets.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 14, binnengekomen op 8 januari 2021;
het verweerschrift van de vrouw met bijlage 1, met daarin een aantal (voorwaardelijke) zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken);
het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken van de vrouw met daarin een aanvulling van de grondslag van zijn verzoek en met bijlagen 15 tot en met 29;
het verweerschrift van de vrouw op de aanvulling van de grondslag van het verzoek van de man;
de brief van de man van 28 januari 2021, met als bijlagen enkele uittreksels;
de brief van de man van 2 december 2021, met bijlagen 30 tot en met 51;
de brief van de vrouw van 13 december 2021, met bijlage 2;
de brief van de man van 13 december 2021 met daarin een aanvulling van de grondslag van zijn verzoek;
de brief van de vrouw van 21 december 2021, met bijlage 3, en;
de brief van de vrouw van 23 december 2021, met als bijlage de spreekaantekeningen.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 23 december 2021. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2..Waar gaat het over?

2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Op 12 oktober 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken die op 19 november 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In die beschikking is het echtscheidingsconvenant opgenomen dat partijen hebben gesloten. In dat echtscheidingsconvenant zijn partijen over de partneralimentatie het volgende overeengekomen:
“2.3. Vanaf het moment waarop de in artikel 3.2 genoemde onroerende zaak zal zijn verkocht en geleverd zal de man bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 2.632,00 bruto per maand, welk bedrag maandelijks bij vooruitbetaling door de man aan de vrouw zal worden voldaan.
Afbouw
2.4.
Partijen zijn de navolgende afbouw overeengekomen van de in artikel 2.2 en 2.3 overeengekomen partneralimentatie van € 2.632,00 bruto per maand:
- vanaf 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2021 (gedurende de eerste zes jaren): € 2.632,00 (bruto) per maand, jaarlijks te verhogen met de in artikel 2.6 overeengekomen wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2016 […];
- vanaf 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 (gedurende het zevende jaar): € 2.632,00 bruto per maand, jaarlijks te verhogen met de in artikel 2.6 overeengekomen wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2016, verminderd met 25%;
- vanaf 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2023 (gedurende het achtste jaar): € 2.632,00 bruto per maand, jaarlijks te verhogen met de in artikel 2.6 overeengekomen wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2016, verminderd met 50%;
- vanaf 1 augustus 2023 tot en met 31 juli 2024 (gedurende het negende jaar): € 2.632,00 bruto per maand, jaarlijks te verhogen met de in artikel 2.6 overeengekomen wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2016, verminderd met 75%;
- vanaf 1 augustus 2024 (vanaf het tiende jaar): nihil;
Beperkt wijzigingsbeding
2.5.
Het in artikel 2.2 tot en met 2.4 bepaalde kan in onderling overleg of bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd.
Partijen stellen echter vast dat de volgende omstandigheden
niettot alimentatiewijziging aanleiding mogen geven en in geval van wijziging géén invloed op de alimentatiehoogte zullen hebben:
 het geval dat er zich aan de zijde van de man een verbetering van zijn financiële situatie voordoet, waaronder door partijen zowel een inkomensverbetering als een lastenverlichting wordt begrepen;
 het geval dat er zich aan de zijde van de vrouw een verbetering van haar financiële situatie voordoet, waaronder door partijen zowel een inkomensverbetering als een lastenverlichting wordt begrepen.
Wanneer er zich een situatie voordoet die tot wijziging zou kunnen leiden, blijft de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw zoals in dit convenant vastgesteld, ongewijzigd van kracht, totdat die verplichting in onderling overleg of door een rechterlijke uitspraak wordt gewijzigd.”
2.3.
Volgens de hiervoor genoemde afspraken bedroeg de partneralimentatie per 1 januari 2021 inclusief de wettelijke indexering € 2.975,42 bruto per maand en wordt deze vanaf 1 augustus 2021 met 25% verminderd (tot € 2.231,57). [1]
2.4.
De man wil dat dit bedrag wordt gewijzigd in € 244,- bruto per maand, met ingang van 1 december 2020, subsidiair met ingang van 1 januari 2021. Volgens hem is de overeenkomst aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, want hij heeft de bijdrage nooit kunnen betalen gelet op het salaris dat hij uit zijn ondernemingen ontving. Hij vindt dat in dat geval ook nader moet worden gekeken naar de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. Daarnaast stelt hij dat de omstandigheden zijn gewijzigd, waardoor hij de bijdrage niet meer kan betalen. De man is directeur-grootaandeelhouder van [naam bedrijf 1] , die 100% van de aandelen houdt in [naam bedrijf 2] en 50% van de aandelen in [naam bedrijf 3] . Op haar beurt houdt [naam bedrijf 3] . aandelen in diverse dochterondernemingen. Volgens de man is hij door het wegvallen van diverse opdrachtgevers genoodzaakt geweest zijn salaris uit [naam bedrijf 1] te verlagen. Ook is zijn schuld in rekening-courant aan [naam bedrijf 1] de afgelopen jaren fors toegenomen als gevolg van de te hoge alimentatie. De man zal daarop moeten gaan aflossen om fiscale en civielrechtelijke consequenties te voorkomen. Dividenduitkeringen zijn niet of nauwelijks mogelijk bij gebrek aan liquide middelen en voor zover deze al gedaan kunnen worden moeten deze worden gebruikt voor de aflossing van de schuld in rekening-courant. Daarbij wijst de man erop dat hij geen overwegende zeggenschap heeft in [naam bedrijf 3] . en diens dochterondernemingen en dus niet zelfstandig kan besluiten tot dividenduitkeringen en/of een verhoging van de managementvergoeding vanuit dat concern. Tot slot wijst de man erop dat hij onderhoudsplichtig is geworden voor [voornaam dochter] , zijn dochter die op 7 april 2019 is geboren uit zijn relatie met mevrouw [achternaam ex-partner] (hierna: [achternaam ex-partner] ).
2.5.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij betwist dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dan wel dat de man de bijdrage door een wijziging van omstandigheden niet meer kan betalen. Volgens haar lieten en laten de resultaten van de ondernemingen van de man een hoger inkomen toe dan het salaris dat hij zichzelf toedeelde en nu toedeelt. Bij het maken van de afspraken is ook niet zozeer gekeken naar het salaris dat de man zichzelf uitkeerde, maar naar het inkomen dat hij redelijkerwijs uit zijn ondernemingen kon halen. De toename van de schuld in rekening-courant is volgens haar niet het gevolg van een te hoge partneralimentatie. Dit is het gevolg van de keuze van de man om, in plaats van zichzelf meer salaris of dividend uit te keren, extra inkomen op te nemen vanuit de rekening-courant om zo belasting te besparen. Wat de lasten van de man betreft, stelt de vrouw dat van [achternaam ex-partner] kan worden verwacht dat zij bedraagt in de kosten van [voornaam dochter] en in de woonlasten. Bovendien staat tegenover de ontstane onderhoudsplicht voor [voornaam dochter] dat de onderhoudsplicht voor [voornaam zoon] , de zoon van partijen, is weggevallen. Voor zover de rechtbank desondanks zou vinden dat er redenen zijn om de partneralimentatie opnieuw te berekenen, dan verzoekt zij de man te bevelen om (kort gezegd) nadere financiële stukken te overleggen, met name ten aanzien van dochterondernemingen van [naam bedrijf 3] . en (tussentijdse) cijfers van [naam bedrijf 1] over 2015 en 2021. Tot slot verzoekt zij de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, gelet op de hoge kosten die zij heeft moeten maken voor onder meer het inschakelen van een financieel adviseur.

3..De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie af en veroordeelt de man in de kosten van deze procedure. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissingen neemt.
Niet gebleken dat er sprake is van een grove miskenning
3.2.
De rechtbank kan de partneralimentatie opnieuw vaststellen als partijen deze hebben afgesproken ‘met grove miskenning van de wettelijke maatstaven [2] . Dat wil zeggen dat partijen een heel ander bedrag aan partneralimentatie hebben afgesproken dan het bedrag dat de rechter zou hebben vastgesteld als die van dezelfde gegevens was uitgegaan.
3.3.
De rechtbank vindt dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat van een dergelijke situatie sprake is. Weliswaar is het zo dat als alleen naar het toenmalige salaris van de man als directeur-grootaandeelhouder wordt gekeken dit ontoereikend was om de partneralimentatie te betalen. Maar zoals de vrouw uitgebreid heeft toegelicht, is destijds ook gekeken naar wat de man zich naast dat salaris redelijkerwijs uit de onderneming kon toekennen. Dat is ook een gebruikelijke gang van zaken bij het berekenen van alimentatie. Partijen lieten zich daarbij ieder bijstaan door zowel een eigen advocaat als een eigen financieel adviseur. Gelet op het specifieke bedrag dat is afgesproken, acht de rechtbank ook aannemelijk dat partijen destijds berekeningen hebben gemaakt om tot dat bedrag te komen. Gelet op die omstandigheden kan de man nu niet volstaan met de enkele stelling dat zijn salaris onvoldoende was. Van hem mag worden verlangd dat hij aan de hand van de relevante jaarcijfers van zijn onderneming had onderbouwd waarom daaruit geen hoger inkomen kon worden gehaald en, als dat al zo zou zijn geweest, desalniettemin door hem en zijn adviseurs is ingestemd met de huidige partneralimentatie (en destijds kinderalimentatie). Daarbij vindt de rechtbank het ook opvallend dat in 2015 een dividend is uitgekeerd van € 80.500,-, zoals blijkt uit het kasstroomoverzicht van 2015 (productie 32 van de man). Dat strookt niet met de stelling van de man dat over die periode alleen van het salaris moet worden uitgegaan.
3.4.
Nu niet is gebleken dat de partneralimentatie met grove miskenning van de wettelijke maatstaven is aangegaan, is er ook geen reden om (opnieuw) naar de behoefte en behoeftigheid van de vrouw te kijken. Er is overigens ook geen enkele aanwijzing dat de bijdrage de behoefte van de vrouw zou overstijgen.
Niet gebleken dat de bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet
3.5.
De rechtbank kan de partneralimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd waardoor de bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. [3]
3.6.
Bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke situatie stelt de rechtbank voorop dat partijen in het convenant een afbouw van de partneralimentatie zijn overeengekomen, waarbij de alimentatie vanaf 1 augustus 2021 jaarlijks met een kwart wordt verminderd tot nihil per 1 augustus 2024. Het gaat daarom om een relatief beperkte periode waarin de man nog zou moeten betalen en om een steeds lager wordend bedrag. Het is aan de man om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat van hem niet kan worden gevergd om gedurende die beperkte periode de steeds lager wordende bijdrage te blijven betalen.
3.7.
Aan die stelplicht heeft de man niet voldaan, gelet ook op het uitgebreide verweer van de vrouw. Weliswaar volgt uit de overgelegde stukken dat de man zijn salaris uit [naam bedrijf 1] heeft verlaagd, maar hij heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat daartoe een noodzaak bestond en/of dat hij zich niet juist een hoger inkomen daaruit kan toekennen. De vrouw heeft namelijk terecht opgemerkt dat uit de jaarstukken van [naam bedrijf 1] blijkt dat de afgelopen jaren na betaling van het salaris van de man nog aanzienlijke resultaten resteerden in deze onderneming. Dit varieert van € 154.237 in 2017 tot € 66.798 in 2019. Er blijft dus behoorlijk wat aan resultaat over na betaling van zijn salaris, nog los van een mogelijke correctie die volgens de vrouw op het resultaat in 2019 zou moeten worden toegepast. Niet valt in te zien waarom de man gelet op die resultaten zijn salaris niet juist had kunnen verhogen en/of zich dividend had kunnen laten uitkeren.
3.8.
Het heeft er alle schijn van dat, zoals de vrouw heeft betoogd, de man de afgelopen jaren in plaats daarvan dit resultaat aan zichzelf heeft doen toekomen via opnames in rekening-courant. Dat die toegenomen rekening-courantschuld er nu aan de weg zou staan om naar de toekomst toe alsnog een hoger salaris en/of dividend aan zichzelf uit te keren, heeft de man onvoldoende onderbouwd. Uit de jaarstukken van 2020 volgt namelijk dat het resultaat nog steeds aanzienlijk is (na uitkering van het salaris van de man), namelijk € 81.402,- per jaar. Niet is te verwachten dat dat de komende jaren anders zal zijn. Op de zitting heeft de man namelijk verklaard te verwachten dat de inkomsten vanuit [naam bedrijf 2] zullen stabiliseren. Verder heeft de man verklaard dat zijn focus ligt op de activiteiten binnen (de dochters van) [naam bedrijf 3] . Dat is juist een indicatie dat er mogelijk meer resultaat uit dat deel van het concern te halen is. Weliswaar heeft de man daarin niet de overwegende zeggenschap, maar dat wil niet zeggen dat de resultaten in die onderneming helemaal niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn draagkracht. Van de man mag worden verwacht dat hij met zijn mede-aandeelhouder het gesprek aangaat over een hogere beloning als de resultaten daartoe aanleiding geven. De man heeft niet aangetoond dat dat bij voorbaat uitgesloten zou zijn.
3.9.
Verder heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij dringend moet gaan aflossen op zijn schuld in rekening-courant. Bovendien zou de man om aan de (jaarlijks afnemende) partneralimentatie te kunnen voldoen, zich niet het volledige resultaat uit [naam bedrijf 1] hoeven uit te keren. Het resterende deel kan dan gebruikt worden voor een aflossing. De rechtbank berekent namelijk dat als de man zich jaarlijks een dividend van € 25.000,- zou uitkeren, hij voldoende overhoudt voor de partneralimentatie. [4] In die berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met de lasten die de man noemt in zijn laatste draagkrachtberekening (productie 51), maar daarbij de helft van de woonlasten en de helft van de kosten voor [voornaam dochter] aan [achternaam ex-partner] toegerekend. Van [achternaam ex-partner] mag namelijk verwacht worden dat zij in die kosten bijdraagt. Op de zitting heeft de man verklaard dat [achternaam ex-partner] een hbo-opleiding psychologie heeft afgerond en de nodige werkervaring heeft in onder meer de zorg. Mede gelet op de huidige arbeidsmarkt kan van haar dan worden gevergd dat ze een eigen inkomen verwerft. Dat [achternaam ex-partner] nu een eigen onderneming is gestart waarmee nog geen winst wordt behaald, is een keuze die niet aan de vrouw kan worden tegengeworpen.
3.10.
Kortom, niet is gebleken dat de man door een wijziging van omstandigheden niet meer in staat zou zijn de partneralimentatie te voldoen. Het voorwaardelijk verzoek van de vrouw tot het overleggen van stukken, hoeft dan geen bespreking meer.
De man moet de proceskosten van de vrouw betalen
3.11.
In de manier van procederen van de man ziet de rechtbank aanleiding om hem te veroordelen in de proceskosten van de vrouw. Het had op de weg van de man gelegen om meer concrete en specifieke stellingen in te nemen ten aanzien van de resultaten van zijn ondernemingen en de (on)mogelijkheid om zich een hoger inkomen toe te kennen. Ook rekent de rechtbank het de man aan dat hij pas in een laat stadium van de procedure de benodigde jaarcijfers overgelegd. Die cijfers zijn slechts voorzien van een summiere toelichting, terwijl de man gezien het verweerschrift van de vrouw wist dat de discussie zich zou toespitsen op de vraag of een hoger inkomen kan worden uitgekeerd. Een uitgebreidere toelichting was dan noodzakelijk geweest. Door dit na te laten is de vrouw gedwongen geweest om kosten te maken om een financieel adviseur in te schakelen om die stukken te kunnen doorgronden. De kosten aan de zijde van de vrouw begroot de rechtbank op:
- Griffierecht: € 309,-
-
Kosten advocaat (via liquidatietarief) 2 x € 563,- = € 1.126,-
- Totaal € 1.435,-

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie af;
4.2.
veroordeelt de man een bedrag van € 1.435,- te betalen aan de vrouw in verband met haar proceskosten.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.J.C. van Leeuwen, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. J.B. de Groot op 29 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
Bijlage 1: indexering partneralimentatie
Bijlage 2: Berekening draagkracht man bij uitkering dividend

Voetnoten

1.Bijlage 1: indexering partneralimentatie
2.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
4.Bijlage 2: draagkracht van de man bij uitkering dividend