ECLI:NL:RBROT:2021:13169

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
628942 / HA RK 21-1332
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 7 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker had de wraking aangevraagd tegen mr. G.A. Bouter-Rijksen, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een procesbeslissing die op 9 november 2021 was genomen. In deze beslissing had de rechter het verzoek van de verzoeker om aanvullende stukken van het bestuur van het Huis voor Klokkenluiders afgewimpeld, met de mededeling dat deze stukken niet relevant waren voor de besluitvorming in de aanhangige zaken. De verzoeker stelde dat de rechter zich al een eindoordeel had gevormd over zijn standpunten, wat volgens hem een grond voor wraking opleverde.

De wrakingskamer oordeelde dat de gronden van de wraking betrekking hadden op een procesbeslissing en dat tegen dergelijke beslissingen in beginsel geen wrakingsverzoek kan worden ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat de procesbeslissing niet onbegrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker had niet aangetoond dat de rechter niet onpartijdig was, en de wrakingskamer wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de andere rechters in de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 628942 / HA RK 21-1332
Beslissing van 7 december 2021
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. G.A. Bouter-Rijksen, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Op 22 oktober 2021 heeft verzoeker in de beroepen met zaaknummers ROT 20/356, ROT 20/358, ROT 20/4163 en ROT 20/4164 aanvullende gronden van beroep ingediend. Ook heeft verzoeker op 22 oktober 2021 de rechtbank verzocht met spoed te beslissen dat het bestuur van het Huis voor Klokkenluiders (verweerder) nog aanvullende stukken moet sturen.
1.2
Bij brief van 9 november 2021 is door de griffier onder verantwoordelijkheid van de rechter aan verzoeker gemotiveerd medegedeeld dat de rechtbank verweerder niet zal verplichten om de verzochte stukken alsnog aan het dossier toe te voegen. Aangegeven wordt dat zonder nadere toelichting de rechtbank niet ziet waarom de door verzoeker genoemde stukken relevant zijn voor de besluitvorming in deze zaken en de beoordeling die de rechtbank moet maken. De rechtbank bevestigt dat de behandeling van de beroepen op 30 november 2021 ter zitting zal plaatsvinden. Tot slot wordt verzoeker in de gelegenheid gesteld contact op te nemen met de administratie van de rechtbank als de brief aanleiding geeft tot vragen.
1.3
Naar aanleiding van de brief van 9 november 2021 heeft verzoeker bij brief van 17 november 2021 de wraking verzocht van de rechter.
1.4
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven zaken.
1.5
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Bij brief van 26 november 2021 heeft verzoeker gereageerd op de schriftelijke reactie van de rechter.
1.6
Ter zitting van 29 november 2021 waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verzoeker, de rechter en mr. J.J.R. Lautenbach (advocaat van verweerder) verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De brief van 9 november 2021 heeft de indruk gewekt dat de rechter zich al een eindoordeel heeft gevormd over de aanvullende gronden met inbegrip van de daarin genoemde hoofdstukken en paragrafen uit de ‘Gronden van beroep tegen schorsing en ontslag’ opgenomen en onderbouwde standpunt. Uit de brief van 9 november 2021 kan worden afgeleid dat de rechter zich al een afwijzend eindoordeel heeft gevormd over het standpunt van verzoeker. Dit standpunt strekt er in essentie toe dat in een situatie als de onderhavige de aard, ernst en gevolgen van het in deze procedure aan de orde gestelde handelen relevant zijn voor het antwoord op de vraag of de ambtenarenrechter over dat handelen moet kunnen oordelen. Verzoeker stelt dat van een eindoordeel hierover pas sprake behoort te zijn nadat de behandeling van de zaak is afgerond en dus nadat verzoeker daarover ter zitting is gehoord. Uit de brief van 9 november 2021 kan eveneens worden afgeleid dat de rechter zich ook al een eindoordeel heeft gevormd over het verzoek om stukken, terwijl ook daarvan pas sprake behoort te zijn van een eindoordeel nadat verzoeker daarover ter zitting is gehoord en de behandeling van de zaak is afgerond.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De brief van 9 november 2021 is een procesbeslissing, genomen in het kader van de regievoering in de vier zaken. Tegen een dergelijke beslissing kan in beginsel niet met een wrakingsverzoek worden opgekomen. De afwijzende procesbeslissing op het verzoek van verzoeker om nog nadere stukken over te laten leggen is gebaseerd op de inhoud van de bestreden besluiten en jurisprudentie waaraan een dergelijk verzoek moet voldoen, alsmede op de stand van het geding op dat moment. De rechter heeft in de brief ook toegelicht, zakelijk weergegeven, dat in beroep (vooralsnog) alleen gekeken wordt naar de vraag of de bestreden beslissing in bezwaar terecht tot een niet ontvankelijk-verklaring is gekomen omdat in geen van de vier zaken van een besluit sprake zou zijn. Verzoeker heeft niet aangegeven waarom de gevraagde stukken specifiek voor die beoordeling van belang zouden zijn en overigens is evenmin duidelijk of alle gevraagde stukken feitelijk bestaan. De procesbeslissing is in dat licht bezien niet onbegrijpelijk, laat staan zo onbegrijpelijk dat deze wel door vooringenomenheid moet zijn ingegeven. Daarbij overweegt de wrakingskamer ook nog, dat de rechter ter zitting heeft aangegeven dat ter zitting alsnog verder aan de orde zal kunnen komen of er nog stukken verstrekt moeten worden en zo ja welke.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de gronden die tegen de rechter zijn aangevoerd, zien op een door de rechter genomen procesbeslissing. In het kader van regievoering van de vier onderliggende bestuurszaken heeft de rechter een (spoed)verzoek van verzoeker om verweerder te verplichten stukken over te leggen gemotiveerd afgewezen. Anders dan verzoeker heeft gesteld is niet gebleken van een eindoordeel van de rechter nu de zaken nog ter zitting van 30 november 2021 zouden worden behandeld. Daaromtrent kon geen misverstand bij verzoeker zijn bestaan, nu de behandeling van de zaken op die datum in de brief van 9 november 2021 expliciet is bevestigd en aan verzoeker is meegedeeld dat hij contact kon opnemen voor zover er bij hem vragen over de brief bestonden. De omvang van het geding maakt deel uit van de beroepsprocedures en moet nog worden vastgesteld. Tegen een procesbeslissing kan niet worden opgekomen met een wrakingsverzoek. De vraag of een procesbeslissing onjuist is, kan ook ter zitting aan de orde worden gesteld en kan worden betrokken in een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak.
3.5.
Dat kan anders liggen als de procesbeslissing zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat van een dergelijke situatie geen sprake is. Naar het oordeel van de wrakingskamer is de uitleg van de rechter aan verzoeker, bij brief van 9 november 2021 en ook nadien in de wrakingsprocedure, dat en waarom het verzoek om stukken - althans beoordeeld naar de stand van zaken per 9 november 2021 - niet wordt ingewilligd, niet onbegrijpelijk en zeker niet zo onbegrijpelijk dat deze een schijn van partijdigheid oproept.
3.6.
Het verzoek is daarom ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. G.A. Bouter-Rijksen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. A. Verweij en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021 in tegenwoordigheid van mr. H.E.M. Broeders, griffier.