ECLI:NL:RBROT:2021:13167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
10/750106-19 en VI 99-000321-30
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van handel in verdovende middelen en witwassen met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen goederen

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in verdovende middelen, witwassen, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte is in de periode van 1 maart 2019 tot en met 13 september 2019 actief geweest in de handel in cocaïne en hashish, en heeft een aanzienlijk geldbedrag van € 425.840,46 verworven, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van een Volkswagen Transporterbus waarin grote hoeveelheden geld en cocaïne zijn aangetroffen. De verdachte heeft ook een vuurwapen voorhanden gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld en de auto bevolen. Daarnaast is de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gedeeltelijk herroepen voor 700 dagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewezen feiten ernstige bedreigingen vormen voor de volksgezondheid en de samenleving, en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/750106-19 en VI 99-000321-30
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) in 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. al Mansouri heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest;
  • gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 700 dagen, in de zaak met VI-nummer 99-000321-30.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De Volkswagenbus stond op naam van de medeverdachte [naam medeverdachte] . De verdachte heeft met de daarin aangetroffen geldbedragen en cocaïne niets te maken. Voor de beschikking over contante geldbedragen die de verdachte (deels) heeft aangewend om auto’s in te kopen bestaat een plausibele verklaring in de vorm van een geldlening van € 125.000,-. De telefoongesprekken waarin volgens de politie over verdovende middelen wordt gesproken zijn niet door de verdachte gevoerd. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Voor zover geen vrijspraak volgt, verzoekt de verdediging alsnog de getuige [naam getuige 1] te horen, welk verzoek in het verdedigingsbelang is en reeds eerder werd toegewezen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 7 maart 2019 is naar aanleiding van TCI-informatie van 5 februari 2019 een onderzoek gestart naar de verdachte. In dit onderzoek zijn observaties gedaan, telefoonlijnen getapt en is op 13 september 2019 de verdachte aangehouden. De verdachte was bij zijn aanhouding in het bezit van een contant geldbedrag van € 13.280,- en een gebruikershoeveelheid cocaïne in een zogenaamde ponypack. In de Land Rover waarin hij reed lag een autosleutel, behorende bij een Volkswagen Transporterbus met kenteken [kentekennummer 1] , die later in de buurt van de garage werd aangetroffen. In deze Volkswagenbus werden in verborgen ruimtes een bedrag van € 264.850,- , een bedrag van CHF 910,- en 25 gram wit poeder aangetroffen. Dit witte poeder werd later getest als cocaïne. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat de gebruikershoeveelheid cocaïne, die de verdachte in het ponypack bij zich had, naar alle waarschijnlijkheid van dezelfde ‘productiepartij’ afkomstig is als de 25 gram cocaïne die in de Vokswagenbus werd aangetroffen. Bij de doorzoeking van de garage van de verdachte aan de [adres delict 1] te Schiedam zijn gripzakjes, een weegschaal, een geldtelmachine en een persmal, geschikt om cocaïne in te persen, aangetroffen. Het dossier bevat een aantal getapte telefoongesprekken in de ten laste gelegde periode die zijn gevoerd met de telefoonnummers eindigend op -0444 en -1919. Het onderzoeksteam heeft gesteld dat de verdachte de vaste gebruiker was van deze nummers. In deze gesprekken wordt gesproken over hoeveelheden, getallen, bedragen en voorwerpen, waarvan het onderzoeksteam stelt dat het om verdovende middelen gaat. Zo wordt er gesproken over ‘wiet’, ‘2C’, ‘(vloeibare) GHB’, ‘witte’, ‘chrystal’ en ‘spul dat alleen is voor te snuiven’. Met dezelfde telefoonnummers worden gesprekken gevoerd die volgens de politie zien op verborgen ruimtes in auto’s en het op tijd, voor aankomst, uit die ruimtes halen van spullen. Het dossier bevat voorts een analyse van de financiën van de garage van de verdachte binnen de ten laste gelegde periode. Hieruit volgt dat de verdachte in die periode kon beschikken over een onverklaarbaar vermogen van (opgeteld) € 228.161,16.
Aansluitend op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat, hoewel ook de medeverdachte [naam medeverdachte] in deze bus heeft gereden, de feitelijke beschikkingsmacht van de Volkswagen Transporter ( [kentekennummer 1] ) in de ten laste gelegde periode bij de verdachte en diens zoon [naam zoon verdachte] lag. Dit volgt uit observatieverslagen, onderzoek naar telecomgegevens, tapgesprekken en het gegeven dat de sleutels van de bus in de beschikkingsmacht van de verdachte waren. Uit de verklaring van [naam medeverdachte] en een getapt telefoongesprek tussen de verdachte en zijn zoon [naam zoon verdachte] volgt daarnaast dat de verdachte wetenschap had van de verborgen ruimtes in de bus. De rechtbank slaat ook acht op de uitkomsten van het NFI-onderzoek naar de verdovende middelen, waaruit volgt dat de cocaïne die de verdachte in zijn portemonnee had, met een hoge mate van waarschijnlijkheid van dezelfde partij afkomstig is als de 25 gram cocaïne die in de bus werd aangetroffen. Deze vaststellingen brengen de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zowel de in de bus aangetroffen geldbedragen als de in de bus aangetroffen 25 gram cocaïne voorhanden dan wel aanwezig heeft gehad. De rechtbank stelt voorts, in weerwil van hetgeen de verdachte hier zelf over heeft verklaard, vast dat het de verdachte is geweest die met de telefoonnummers eindigend op -0444 en -1919 de eerdergenoemde telefoongesprekken heeft gevoerd. Dit volgt uit stemherkenning en uit de inhoud van de gesprekken, waarbij de verdachte meer dan eens zijn eigen naam en gegevens noemt, alsmede de naam [bijnaam verdachte] , waarmee eveneens de verdachte wordt bedoeld. Deze gesprekken zien naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op de handel in verdovende middelen. Zoals hiervoor aangehaald, gaat het in de gesprekken over bedragen en hoeveelheden en worden de soorten verdovende middelen vaak zelfs woordelijk benoemd. De rechtbank stelt op grond van zowel deze gesprekken als de aanwezigheid van cocaïne en geld in de Volkswagenbus vast dat de verdachte aan die handel actief deelnam. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
De vaststelling dat de verdachte zich bezig hield met de handel in de verdovende middelen, ondersteund door de eerder geschetste omstandigheden waaronder het geld in de Volkswagenbus werd aangetroffen, leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een vermoeden dat het in de Volkswagenbus aangetroffen geld afkomstig is van enig misdrijf. Tegen diezelfde achtergrond geldt hetzelfde voor het onverklaarbare vermogen van de verdachte zoals dat blijkt uit de financiële analyse, waarbij het gaat om contante geldbedragen die de verdachte in de ten laste gelegde periode tot zijn beschikking heeft gehad en die hij (deels) heeft omgezet met de aanschaf van de Land Rover.
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen is het aan de verdachte om dit vermoeden te ontzenuwen. Van verdachte mag een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Hiertoe is door de verdachte aangevoerd dat de contante bedragen waar hij over kon beschikken, waaronder het aanschafbedrag van de Land Rover, afkomstig waren uit een aan hem verstrekte lening van € 125.000,-. De verdachte heeft op 14 februari 2020 een aantal documenten overgelegd die zien op deze geldlening en ter zitting verklaard dat dit bedrag in het voorjaar van 2019 in delen door verschillende mensen uit Irak naar Nederland is gebracht. Wat hier ook van zij, gelet op de omvang van de bedragen waar de verdachte geen legale herkomst voor heeft kunnen aangeven in relatie tot de omvang van de gestelde lening oordeelt de rechtbank dat reeds als gevolg van vermenging van de verschillende bedragen bewezen kan worden dat de verdachte over geld heeft beschikt dat op zijn minst genomen ten dele afkomstig is uit enig misdrijf. Daarmee acht de rechtbank ook het onder 2 onder b ten laste gelegde bewezen.
4.2.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige
De verdediging heeft verzocht om - indien en voor zover de rechtbank niet tot vrijspraak komt voor het ten laste gelegde witwassen - de getuige [naam getuige 1] te horen. Hiertoe is aangevoerd dat deze getuige kan bevestigen dat de verdachte daadwerkelijk een bedrag van € 125.000,- van hem heeft geleend. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de getuige niet van belang kan zijn voor enige door haar op de voet van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Zoals zij hiervoor heeft overwogen is het bedrag van € 125.000,- vermengd met het overige vermogen van de verdachte. Van dit laatste staat op grond van het eerder overwogene vast dat het niet anders kan dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is. De gestelde legale herkomst van het beweerdelijk geleende bedrag kan dus niet afdoen aan de vaststelling dat het geld deel is gaan uitmaken van het vermogen van de verdachte en dat dit laatste daarom ten minste ten dele van misdrijf afkomstig is. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.3.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
1 primair.
hij,
in de periode van 01 maart 2019 tot en met 13 september 2019 te
Schiedam en Rotterdam, en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd,
hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, en van een
materiaal bevattende een ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij,
in de periode van 1 maart 2019 tot en met 13 september 2019 te
Rotterdam en Schiedam,
voorwerpen, te weten een geldbedrag van in totaal
Euro 425.840,46 en een personenvoertuig Land Rover met kenteken
[kentekennummer 2] , heeft verworven en voorhanden heeft gehad en
van een voorwerp, te weten een personenvoertuig Land Rover met kenteken [kentekennummer 2] ,
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte telkens wist
dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedrag telkens geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij,
op 9 juli 2019 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad in een tuinhuisje aan de [adres delict 2]
7,8 kilogram hashish zijnde hashish een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij,
op 09 juli 2019 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder sub 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder sub 3
van die wet in de vorm van een pistool, van het merk/type Zoraki Glock 25,
kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. primair. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. witwassen, meermalen gepleegd;
3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte is in de periode van 1 maart 2010 tot en met 13 september 2019 actief geweest in de handel in verdovende middelen. Ook heeft verdachte op twee andere tijdstippen hoeveelheden hard- en softdrugs aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van (hard)drugs een ontoelaatbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de handel in drugs gepaard met overlast in de samenleving en bevordert het gebruik van drugs de georganiseerde, de samenleving ondermijnende, criminaliteit. Verdachte heeft door in drugs te handelen de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, ten belope van in totaal € 425.840,46. Daarbij werd gebruik gemaakt van een garage en autohandel als schijnconstructie om een legale herkomst van het geld voor te wenden en de illegale herkomst van het geld te verhullen. Van de door hem gegenereerde contante bedragen werden auto’s, waaronder een Land Rover, aangeschaft, waardoor vermenging plaatsvond tussen het geld dat van misdrijf afkomstig was en legaal verkregen geld. Witwassen is een ernstig feit. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving.
Bovendien is in een tuinhuisje, dat bij de verdachte in gebruik was, een vuurwapen aangetroffen. Het bezit van een wapen is een eerste stap naar het gebruik ervan. Verder brengt het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt dat gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat gevoel wordt versterkt door het feit dat vuurwapens in toenemende mate worden gebruikt. Daarom dient tegen het voorhanden hebben van een vuurwapen streng te worden opgetreden.
Aan de verdachte is enkele jaren eerder een aanzienlijke gevangenisstraf opgelegd voor soortgelijke feiten en was hiervoor nog voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De proceshouding van de verdachte tekent zich door continue ontkenning van iedere betrokkenheid bij strafbare feiten. Daarmee geeft hij er blijk van geen enkele spijt van, of verantwoordelijkheid voor zijn handelen te voelen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur ter zake van de Opiumwet, over welke straf voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend per 18 november 2018.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 13 september 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 13 september 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en drie maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim drie maanden. Nu er sprake is geweest van een langdurig en gecompliceerd voorbereidend onderzoek dat zich ook tot het buitenland heeft uitgestrekt is de rechtbank, gelet op de geringe overschrijding, van oordeel dat met de enkele constatering van de termijnoverschrijding kan worden volstaan.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen geld en de inbeslaggenomen Land Rover zullen worden verbeurd verklaard. De goederen behoren aan de verdachte toe. De verdachte kan de goederen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en ze zijn door middel van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten verkregen.

9..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 1 april 2011 is de verdachte door de Isleworth Crown Court (Verenigd Koninkrijk) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar ter zake van medeplegen van overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de aan hem in het Verenigd Koninkrijk opgelegde gevangenisstraf in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Aangezien de buitenlandse straf het Nederlandse strafmaximum overschrijdt, is de straf aangepast aan de maximumstraf die in Nederland geldt voor het gepleegde delict, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar. De officier van justitie in Rotterdam heeft op 3 maart 2017 de verdere tenuitvoerlegging van dit vonnis gelast.
Aan de verdachte is voorwaardelijke invrijheidstelling verleend per 18 november 2018. De voorwaardelijke invrijheidstelling is feitelijk geëffectueerd op 16 november 2018, onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 2825 dagen niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.
9.2.
Standpunt officier van justitie
Gevorderd is om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen, te weten voor 700 dagen.
9.3.
Standpunt verdediging
Verzocht is om rekening te houden met het feit dat voor drugsgerelateerde feiten in het Verenigd Koninkrijk hogere straffen worden opgelegd dan in Nederland en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een kleiner deel toe te wijzen, te weten voor 300 dagen.
9.4.
Beoordeling
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat de vrijheidsstraf voor zover die niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor 700 dagen, moet worden ondergaan.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
- [beslagnummer 1] een personenauto, Land Rover, 2016, kleur wit, [kentekennummer 2] , ter waarde van
€ 53.666,-
  • [beslagnummer 2] een geldbedrag van €13.280;
  • [beslagnummer 3] een geldbedrag van € 264.850;
  • [beslagnummer 3] een geldbedrag van € 780,62;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte en beveelt de verdere tenuitvoerlegging van dat bevel;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 700 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2021.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 01 maart 2019 tot en met 13 september 2019 te
Schiedam en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer gebruikershoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid, van een
materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, en/of een hoeveelheid van een
materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I,
zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij,
in of omstreeks de periode van 01 maart 2019 tot en met 13 september 2019 te
Schiedam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer
gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne
en/of een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
zijnde (telkens) een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een weegschaal en/of meerdere gripzakjes en/of een hoeveelheid van een
materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen
had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van
dat/die feit(en)
en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte het gebouw van zijn garagebedrijf (aan de [adres delict 1] te
Schiedam) ter beschikking gesteld voor overdracht en/of verkoop en/of opslaan
van verdovende middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 13 september 2019 te
Rotterdam en/of Schiedam, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a)
van een of meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van (in totaal)
Euro 493.840,46 en/of een personenvoertuig (Land Rover met kenteken [kentekennummer 2] ),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of
verborgen heeft gehouden of heeft verhuld wie de rechthebbende op deze/dit
voorwerp(en) is en/of deze/dit voorwerp(en) voorhanden heeft gehad
dan wel
b)
een of meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van (in totaal)
Euro 493.840,46 en/of een personenvoertuig (Land Rover met kenteken [kentekennummer 2] ),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, en/of
van een of meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van (in totaal)
Euro 493.840,46 en/of een personenvoertuig (Land Rover met kenteken [kentekennummer 2] ),
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en)
dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) (telkens) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
3.
hij,
op of omstreeks 9 juli 2019 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een tuinhuisje aan de [adres delict 2] )
7,8 kilogram, althans een hoeveelheid, hashish/hennep en/of delen daarvan, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
4.
hij,
op of omstreeks 09 juli 2019 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder sub 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder sub 3
van die wet in de vorm van een pistool, van het merk/type Zoraki Glock 25,
kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad.