In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (medeplegen van) handel in cocaïne en/of heroïne en (medeplegen van) witwassen. De rechtbank heeft de dagvaarding nietig verklaard, maar het verweer van de verdediging werd verworpen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij wist van de verdovende middelen en het geld dat in de bestelbus was aangetroffen. De enkele omstandigheid dat de bestelbus op naam van de verdachte stond, was niet voldoende om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast werd de borgsom van € 10.000,- die door of namens de verdachte was gestort, teruggegeven. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. E. Rabbie als voorzitter.