ECLI:NL:RBROT:2021:13154

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
10/302362-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling met bewezenverklaring van mishandeling en overwegingen omtrent getuigenverklaring

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte beschuldigd van (poging tot) zware mishandeling van een persoon, waarbij de feiten zich hebben afgespeeld op 28 november 2020. De rechtbank heeft op 21 december 2021 uitspraak gedaan. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Raza, werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever meermalen heeft geslagen, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel, waaronder meerdere bloeduitstortingen en breuken in het gezicht van de aangever.

De rechtbank heeft de getuigenverklaring van de niet-ondervraagde getuige in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de procedure niet in strijd was met het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft de verklaring van de getuige als ondersteunend beschouwd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere beschuldigingen. De rechtbank heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de eis van de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team 1
Parketnummer: 10/302362-20
Datum uitspraak: 21 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , inschrijvingsadres in de basisregistratie personen: [adres verdachte] .
Advocaat van de verdachte: mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. R.P.L. van Loon.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 7 december 2021.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van (poging tot) zware mishandeling, dan wel mishandeling (met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge) van aangever door hem (meermalen) te slaan en schoppen. De volledige tekst van de beschuldiging zoals deze door de officier van justitie is opgeschreven in de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt de beschuldiging van (poging tot) zware mishandeling niet bewezen, maar de beschuldiging van mishandeling wel. De bewezenverklaring, de motivering daarvan en de bespreking van de bewijsverweren en de argumenten die deels tot vrijspraak hebben geleid zijn in hoofdstuk 2 uitgewerkt. De bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging waar volgens de wet straf op staat. Welke verboden gedraging dat is, wordt omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De rechtbank legt aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van voorarrest, op. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt alle onderdelen van de straf en de motivering daarvan.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

hij op of omstreeks 28 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon (te weten [naam slachtoffer] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere bloeduitstortingen en breuken in (aan)gezicht en/of hoofd), heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer]
  • meermalen in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of hals, althans het lichaam, te slaan en/of te stoten, en/of
  • meermalen in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of hals, althans het lichaam, te schoppen en/of te trappen;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 november 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
  • die [naam slachtoffer] meermalen in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of hals, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestoten,
  • die [naam slachtoffer] meermalen in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of hals, althans het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem
  • meermalen in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of hals, althans het lichaam, te slaan en/of te stoten, en/of
  • meermalen in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of hals, althans het lichaam, te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel (meerdere bloeduitstortingen en breuken in (aan)gezicht en/of hoofd) ten gevolge heeft gehad.

2..De beslissingen over het bewijs

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het primair te laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de volgende manier:
hij op 28 november 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd en gezicht te slaan.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de in hoofdstuk 3 van dit vonnis opgenomen redengevende inhoud van de bewijsmiddelen.
Bewijsoverwegingen
Getuigenverzoek
De rechter-commissaris heeft op 8 april 2021 het verzoek van de verdediging tot het horen van aangever (hierna: de getuige) in deze zaak toegewezen. In het proces-verbaal van
21 juni 2021 heeft de rechter-commissaris opgeschreven dat niet valt te voorzien dat de verzochte de getuige op korte termijn kan worden gehoord.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte is op de zitting bij zijn verzoek om de getuige te horen gebleven. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat de getuige een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, de verdediging nog niet eerder de gelegenheid heeft gehad om die getuige vragen te stellen en hij vragen heeft om de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige te toetsen. Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat de contactgegevens van de getuige bij Parnassia bekend zijn, zodat er wel degelijk een aanknopingspunt is om de getuige op korte termijn te horen.
Voor zover de rechtbank het getuigenverzoek zou afwijzen kan de verklaring van de getuige bij de politie niet als bewijsmiddel worden gebruikt. De verdediging heeft in dat geval namelijk niet haar ondervragingsrecht kunnen uitoefenen en de verklaring van de getuige is, volgens de verdediging, ‘sole or decisive’ (beslissend) voor een eventuele bewezenverklaring.
Ten slotte heeft de verdediging bepleit dat de verklaring van de getuige, afgelegd bij de politie, onbetrouwbaar is. De verklaring van de getuige is op belangrijke punten niet consistent, waarbij van belang is dat de verdachte geen verwondingen had aan zijn hand; hetgeen erop wijst dat de verdachte geen geweld heeft gebruikt met zijn vuisten.
Standpunt van de officier van justitie
Het verzoek om de getuige alsnog te horen dient te worden afgewezen, omdat de getuige volgens het proces-verbaal van de rechter-commissaris onvindbaar is en het daarmee onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord.
De verklaringen van de getuige, zoals afgelegd bij de politie, zijn wel bruikbaar voor het bewijs omdat er een goede reden is voor het niet horen van hem als getuige en diens verklaring niet ‘sole and decisive’ (beslissend) is voor een bewezenverklaring. De verklaring van aangever vindt immers steun in andere bewijsmiddelen en zijn verklaring is betrouwbaar en voldoende verifieerbaar.
Beoordeling
Gelet op de in het proces-verbaal omschreven inspanningen van de rechter-commissaris en bij gebrek aan (nieuwe) informatie over contactgegevens van de getuige, is niet aannemelijk dat dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn op de zitting of bij de rechter-commissaris zal verschijnen en kan worden gehoord (art. 288 lid 1 onder a Sv). Gegeven het belang bij een voortvarende behandeling van het strafproces, ziet de rechtbank ervan af om de getuige te horen.
De verdediging heeft geen mogelijkheid gehad om de getuige te kunnen ondervragen. Op grond van de ‘post Keskin’ jurisprudentie, geldt dat de rechter, voordat hij tot een bewezenverklaring komt die mede gegrond is op de verklaring van een niet-ondervraagde getuige, na dient te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel
6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Bij de beoordeling van de ‘overall fairness’ van de procedure stelt de rechtbank op de eerste plaats vast dat er op zichzelf een gegronde reden is waarom de getuige niet kon worden gehoord. De getuige was immers na inspanningen van de rechter-commissaris niet traceerbaar. Daarbij wordt overigens opgemerkt dat dat niet betekent dat iedere verdere poging om de getuige te vinden op voorhand al volstrekt zinloos zou zijn.
Verder oordeelt de rechtbank dat de inhoud van de verklaring van de getuige op belangrijke punten (deels) steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zo past de beschrijving van het letsel van de getuige in de letselverklaring bij het door de getuige beschreven geweld. Verder blijkt uit de verklaring van de verdachte zelf dat hij ter plaatse was, dat hij daar ruzie had met de getuige en dat hij enig geweld heeft gebruikt tegen de getuige. Bovendien heeft de politie na de melding van het geweld in de woning, een geforceerde/kapotte deur van de woning geconstateerd, precies zoals de getuige, en anders dan de verdachte, had beschreven. Daarnaast is er telecommunicatie en een foto waaruit blijkt dat de getuige al langer in de woning van de verdachte verbleef, zoals de getuige heeft verklaard. Een en ander maakt ook dat diens verklaring in zoverre betrouwbaar is.
Een andere factor die voor de rechtbank in deze zaak een wezenlijke rol speelt bij de vraag of het proces als geheel eerlijk is verlopen, is welke tenlastegelegde variant uiteindelijk bewezen wordt verklaard op basis van de verklaring van de getuige zonder dat die gehoord is in aanwezigheid van de verdediging. In dit geval ligt de meest subsidiaire tenlastegelegde variant van de eenvoudige mishandeling het dichtst bij de verklaring van de verdachte zelf, die immers toegeeft de getuige te hebben geslagen. De keuze van de rechtbank voor bewezenverklaring van die variant is daarmee ‘overall fair’ te noemen, zelfs als de verdediging dus geen vragen heeft kunnen stellen aan de betreffende getuige.
Als de rechtbank de verklaring van de getuige beschouwt in het licht van de primaire en subsidiaire tenlastegelegde varianten, dan is die verklaring als enigszins ‘gemankeerd’ aan te merken. Zeker als daarbij wordt ingezoomd op (de verschillen in) de verklaring van de getuige over: de aard en mate van het geweld en de precieze rol van de diverse betrokkenen. Bij een keuze voor een van die varianten zou teveel afbreuk worden gedaan aan de verdedigingsrechten en zou met het gebruik van de verklaring van de getuige bij de politie voor het bewijs de ‘overall fairness’ onder druk komen te staan. De rechtbank gebruikt die verklaring daarom
in die zinniet en zal om die redenen vrijspreken van de primair en subsidiaire variant.
Conclusie
De rechtbank spreekt vrij van de primaire en subsidiaire tenlastegelegde variant. De rechtbank zal de verklaring van de getuige bij de politie bezigen voor het bewijs ten behoeve van de bewezenverklaring van de ‘eenvoudige mishandeling’

3. De bewijsmiddelen

1.
Onderzoek van de politie - verklaring van de [naam slachtoffer] [1]
Op 28 november 2020 bevond ik mij in mijn kamer in de woning gelegen aan de [adres ] . Ik lag daar te slapen. Opeens werd ik aangevallen. Drie jongens zijn mijn kamer binnengedrongen. Ze hebben de deur geforceerd. Ze kwamen binnen en ze hebben mij geslagen. Toen ik echt goed wakker werd zag ik [naam verdachte] , de verhuurder van mijn woning, mij slaan. Ik ben mishandeld door vuisten. Mijn hele lichaam zit onder de verwondingen. Ik heb pijn en letsel aan mijn gezicht, ogen, voorhoofd, linkerzijkant van wang ter hoogte van mijn oor.
2.
Onderzoek van de politie - verklaring van de verdachte [2]
Op 28 november 2020 kwam ik in mijn woning gelegen aan de [adres ] en ik trof een man daar aan. Hij wilde niet uit mijn woning en toen is er ruzie geweest. (…) Ik heb hem een klap gegeven.
3.
Verklaring van de deskundige [naam] , forensisch arts
Medische informatie betreffende:
[naam slachtoffer]
Geboortedatum [geboortedatum slachtoffer]
Letselbeschrijving en conclusie
Informatie ontvangen van Spoedeisende Hulp Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam. Betreft incident 28 november 2020.
- meerdere bloeduitstortingen linker zijde gelaat en van het linker oor.
- aangezicht breuken in wand en bodem van de linker oogkas. Breuk in het jukbeen links.

4..De verboden gedraging en de strafbaarheid

Kwalificatie
Het meer subsidiair ten laste gelegde feit is in de wet een verboden gedraging en levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van mishandeling.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.
Noodweer
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging/noodweer. De verdachte is juist door getuige aangevallen, waarbij de verdachte is geslagen en geschopt. In reactie daarop zou de verdachte slechts een keer hebben teruggeslagen met de vlakke hand. De verdachte was hierbij alleen en niet in aanwezigheid van andere medeplegers.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer en doet dat gemakshalve op deze plek in het vonnis.
De verklaring van de verdachte dat hij is aangevallen en gehandeld heeft uit noodweer staat naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf en wordt niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Daar staat tegenover dat de verklaring van getuige, inhoudende dat de verdachte (samen met anderen) hem kwam opzoeken, de agressor was en fors geweld tegen hem is gebruikt, wel steun vindt in andere dossierstukken, zoals het letsel dat bij getuige is geconstateerd, de geconstateerde kapotte deur van de woning en de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan de vechtpartij samen was andere personen in [adres ] .
De rechtbank acht dus niet aannemelijk geworden dat de getuige (als eerste) geweld heeft gebruikt tegen de verdachte. Van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte door getuige was dan ook geen sprake, volgens de rechtbank.

5..De onderbouwing van de straf

Inleiding
De rechtbank zal in dit hoofdstuk beslissen dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd en zal uitleggen waarom.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, geëist voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring een taakstaf op te leggen.
De beoordeling
Eerst zullen de feiten en omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen. Dan volgen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die van belang zijn. Tot slot volgen de concrete afwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot de genoemde straf aan de verdachte wordt opgelegd.
Feiten en omstandigheden
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met anderen in de woning van de verdachte, waar tevens aangever verbleef, aangever meermalen geslagen. Dat er fors geweld is gebruikt, blijkt wel uit het letsel van aangever, namelijk meerdere bloeduitstortingen in zijn gezicht en een gebroken oogkas en jukbeen.
Met dit handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit van aangever.
Persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Concrete afwegingen
Hoewel verdachte zich aan een ernstig geweldsdelict heeft schuldig gemaakt, vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie om een gevangenisstraf op te leggen, te fors. Omdat de rechtbank tot bewezenverklaring van een verwijt met een lagere strafbedreiging komt, vindt de rechtbank een taakstraf passend en geboden, te meer omdat het de eerste keer is dat de verdachte met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Conclusie
Voor het bewezenverklaarde feit wordt aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van voorarrest, opgelegd.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

6..Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals dit in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
88 (achtentachtig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
44 (vierenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en W.S. Korteling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eekhout griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 21 december 2021
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[procesverbaalnummer 1]
2.[procesverbaalnummer 2]