In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige]. De minderjarige, geboren in 2008, verblijft momenteel bij haar oma (moederszijde) in een pleeggezin. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 4 januari 2021 en zou oorspronkelijk eindigen op 9 januari 2022. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, gezien de complexe situatie en de traumatische ervaringen van de minderjarige.
Tijdens de zitting zijn verschillende belanghebbenden gehoord, waaronder de moeder, de stiefvader, de oma en vertegenwoordigers van de GI. De moeder heeft aangegeven dat zij de beschuldigingen van de minderjarige betwist en dat zij openstaat voor contactherstel, maar dat er voorwaarden zijn verbonden aan een eventuele terugkeer van de minderjarige naar huis. De stiefvader heeft geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar heeft wel zijn zorgen geuit over de huidige situatie en de lange periode dat de minderjarige al uit huis is geplaatst.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft bepaald dat de minderjarige bij haar oma mag blijven wonen, ondanks de zorgen van de ouders over de veiligheid en de conflictueuze familieverhoudingen. De kinderrechter heeft benadrukt dat contactherstel tussen de minderjarige en de moeder van groot belang is en dat hier in de toekomst op ingezet moet worden. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 4 januari 2022.