ECLI:NL:RBROT:2021:13096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
10/660048-20 / TUL: 10/137567-18; 10/252469-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging en winkeldiefstal

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging en winkeldiefstal. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. M.G.J. Plat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 maart 2020 samen met twee anderen een straatroof heeft gepleegd waarbij een 66-jarige vrouw werd beroofd van haar tas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de beroving, ondanks haar verklaring dat zij niet op de hoogte was van het plan. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en camerabeelden als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte te onderbouwen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 123 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 854,27 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het melden bij de reclassering en behandeling door een zorgverlener. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/660048-20
Parketnummers TUL: 10/137567-18; 10/252469-19
Datum uitspraak: 3 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 21 april 2021 en 19 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Linnenbank heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het, in het onder 1 ten laste gelegde “een mes aan die [naam slachtoffer] te tonen”;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden op afspraken met de reclassering en zich laat behandelen door Topzorg van de Waag of een soortgelijke zorgverlener, alsmede oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2
Het onder feit 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging betoogt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en voert daartoe het volgende aan. Het klopt dat de verdachte bij de straatroof aanwezig was, maar zij heeft hierin geen aandeel gehad. Het was een actie waar de verdachte niets van wist, er was geen taakverdeling en er is geen sprake van enige bijdrage. De verdachte heeft zich gedistantieerd door weg te rennen. Gelet hierop is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten en kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan de straatroof.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Vast staat dat op 2 maart 2020 een straatroof heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer door een groep van drie personen is beroofd van haar tas met inhoud. Hierbij is geweld gebruikt, in die zin dat aangeefster zodanig met kracht van achteren aan haar tas is getrokken dat zij hierdoor ten val is gekomen. De verdachte heeft verklaard dat zij één van de drie personen is geweest die op de plaats van het delict aanwezig was, maar dat zij niet betrokken is geweest bij de beroving. Volgens de verdachte wist zij niets van het plan tot beroving, zij heeft geen aandeel gehad in de beroving en zodra zij zich realiseerde dat de medeverdachten het slachtoffer daadwerkelijk beroofden, heeft zij zich onttrokken
Uit het verhoor van aangeefster blijkt dat deze straatroof is gepleegd door drie personen. Op het moment dat aangeefster op de grond viel zag zij drie personen van haar aflopen. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de camerabeelden van de flat aan de [plaats delict] . Op de camerabeelden wordt gezien dat een drietal personen - later aangewezen als verdachte en haar twee medeverdachten - via dezelfde route als aangeefster aan komen lopen, waarbij zij op een zeker moment gezamenlijk alle drie de pas versnellen. De verdachte en haar medeverdachten hebben alle drie over de rol van de anderen ten aanzien van het feit verklaard. Uit de verklaringen van beide medeverdachten blijkt dat zij voorafgaand aan de beroving met de verdachte hebben gesproken over een gezamenlijke plan om iemand te beroven doormiddel van het knippen van een tas. Een van de medeverdachten heeft een schaar meegenomen. Na afloop zijn de drie verdachten gezamenlijk naar een eetgelegenheid gegaan om de pinpas te proberen. Deze bleek echter al geblokkeerd.
Hoewel op de camerabeelden wordt gezien dat de verdachte iets voor de medeverdachten terug in beeld komt rennen, acht de rechtbank in het licht van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen de verklaring van de verdachte, dat zij niet betrokken was bij de beroving, ongeloofwaardig. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tot en met de straatroof betrokken is geweest door samen met de medeverdachten versneld naar het slachtoffer te lopen en ook nog vlakbij haar te staan op het moment dat het slachtoffer al op de grond gevallen was. Bovendien heeft de verdachte samen met haar medeverdachten de buit gemaakte pinpas geprobeerd te gebruiken. Dat de verdachte iets eerder is weggerend dan de twee medeverdachten, maakt haar betrokkenheid niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van medeplegen nu gelet op het voorgaande sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, uitgezonderd het tonen van een mes. Van dit gedeelte van de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
zij op 2 maart 2020 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de [plaats delict] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een tas (met inhoud onder meer huissleutels en een mobiele telefoon en een kaart van Buurtwerk met een speld en een OV-kaart en een portemonnee (met inhoud onder meer een rijbewijs en een bankpas en een Rotterdampas en een geldbedrag)), in elk geval enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en haar mededaders toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( met kracht van achteren) aan die tas van die [naam slachtoffer] te trekken, waardoor die [naam slachtoffer] op de grond viel en
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, aan die tas van die [naam slachtoffer] te trekken, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag en
- die [naam slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Laat los, laat los", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op 10 februari 2020 te Rotterdam een hoeveelheid make-up artikelen, in elk geval enig goed, dat geheel toebehoorde, aan de Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

2..diefstal

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten.
Ten eerste heeft de verdachte zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een brutale straatroof met geweld op de openbare weg en op klaarlichte dag. Het slachtoffer is een dame van 66 jaar, die door de straatroof lelijk ten val is gekomen en hierdoor letsel heeft opgelopen. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen die op dergelijke wijze overvallen worden daar vaak nog lange tijd psychische klachten en een angstig gevoel aan overhouden, hetgeen ook naar voren komt uit de slachtofferverklaring van aangeefster. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij aan deze gevolgen voorbij is gegaan. Het bewezenverklaarde feit getuigt van een groot gebrek aan respect voor andermans eigendommen en het emotioneel welbevinden van het slachtoffer. De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid zijn door het handelen van de verdachte versterkt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal. Diefstal is een hinderlijk feit dat niet alleen materiële schade veroorzaakt, maar ook ongemak en hinder bij het slachtoffer. Door het plegen van deze diefstallen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 november 2021. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de verdachte sinds drie maanden begeleid woont bij Stichting Exodus. Hier houdt zij zich goed aan afspraken en stelt zij zich begeleidbaar op. Sinds vier maanden is de verdachte onder behandeling bij het FACT team van Fivoor, nadat zij met een zorgmachtiging is opgenomen. De verdachte werkt sinds kort twee dagen in de week in de horeca, via het project Heilige Boontjes. Al met al laat de verdachte een positieve verandering zien wat betreft het nakomen van afspraken en het willen werken aan doelen. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een nieuw toezicht op te leggen, zodat de begeleiding en behandeling gecontinueerd kunnen worden. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd - afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gelet op de hiervoor vermelde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank merkt in dat verband nog het volgende op. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het daarbij van belang dat de begeleiding en behandeling van de verdachte – welke thans plaatsvindt – wordt gecontinueerd. Derhalve zullen de hierna te noemen bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Ten aanzien van het verzoek van de verdediging om bij de strafmaat rekening te houden met de enkelband die de verdachte, in de periode van 6 april 2020 tot en met 5 juni 2020, gedurende de schorsing heeft gedragen merkt de rechtbank op dat zij deze omstandigheid in algemene zin heeft meegewogen in de bepaling van de strafmaat. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de door de raadsvrouwe voorgestelde rekensom met betrekking tot de enkelband en de aftrek die daarmee gepaard zou moeten gaan, over te nemen. Door de verdediging is in het kader van het verzoek onvoldoende onderbouwd waarom de enkelband - in het geval van de verdachte - zodanig vrijheidsbeperkend is geweest, dat hierdoor aftrek dient te volgen. De rechtbank zal voor de tijd dat de verdachte de enkelband heeft gedragen dan ook geen specifieke aftrek als bedoeld in artikel 27 Wetboek van Strafrecht toepassen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] : ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 204,27 aan materiële schade en een vergoeding van € 650,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu zij op basis van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 maart 2020.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 854,27, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 oktober 2018 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte, groot 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 24 oktober 2018. Op 15 januari 2020 is de proeftijd verlengd met één jaar.
Bij vonnis van 15 januari 2020 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan een gedeelte, groot 56 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 30 januari 2020.
9.2.
Standpunt officier van justitie
Op de terechtzitting van 21 april 2021 is niet-ontvankelijkheid gevorderd met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Dit omdat de onderliggende stukken van de vorderingen grotendeels ontbreken, de voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 10/137567-18 reeds geheel ten uitvoer is gelegd en de voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 10/252469-19 eerder gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd.
9.3.
Beoordeling
Het Openbaar Ministerie zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen tot tenuitvoerlegging.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 123 (honderd drieëntwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door Topzorg van de Waag of het FACT team van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclasseringsinstantie. De behandeling duurt zolang de reclasseringsinstantie dat nodig vindt;
3. de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen en/of voorschriften die haar gegeven worden door of namens de reclasseringsinstantie, ook indien dit inhoudt doorverwijzing naar een forensisch (psychiatrische) polikliniek voor een intake/ (verdiepings) onderzoek en - indien dit noodzakelijk wordt geacht - het volgen van ambulante behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 854,27 (zegge: achthonderdvierenvijftig en zevenentwintig cent), bestaande uit € 204,27 aan materiële schade en € 650 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 854,27 (hoofdsom, zegge: achthonderdvierenvijftig en zevenentwintig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 854,27 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
17 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 10/137567-18 en 10/252469-19.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 2 maart 2020 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met inhoud onder meer huissleutels en/of een mobiele telefoon en/of een kaart van Buurtwerk met een speld en/of een OV-kaart en/of een portemonnee (met inhoud onder meer een rijbewijs en/of een bankpas en/of een Rotterdampas en/of een geldbedrag)), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- ( met kracht van achteren) aan die tas van die [naam slachtoffer] te trekken, waardoor die [naam slachtoffer] op de grond viel en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, aan die tas van die [naam slachtoffer] te trekken, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag en/of
- een mes aan die [naam slachtoffer] te tonen en/of
- die [naam slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Laat los, laat los", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
zij op of omstreeks 10 februari 2020 te Rotterdam een hoeveelheid make-up artikelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;