ECLI:NL:RBROT:2021:13092

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
9578522 VV EXPL 21-54
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van ontruiming na burgemeestersluiting wegens onvoldoende bewijs van tekortkoming in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Poort6 en twee gedaagden, die sinds 1989 woningen van de stichting huren. De stichting vorderde ontruiming van een woning in Gorinchem na een burgemeestersluiting vanwege de vondst van verdovende middelen. De burgemeester had de woning gesloten na de ontdekking van 0,9 gram cocaïne en 4,1 gram MDMA tijdens een politie-inval. De stichting stelde dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden vanwege deze tekortkomingen, maar de gedaagden betwistten dit en voerden aan dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren.

De kantonrechter oordeelde dat de stichting onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de bodemrechter zou oordelen dat de huurovereenkomst terecht was ontbonden. De rechter benadrukte dat ontruiming een ingrijpende maatregel is en dat de enkele politie-inval niet voldoende was om te concluderen dat de veilige en rustige leefomgeving was aangetast. De gedaagden hadden bovendien een redelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de drugs en er was geen bewijs van handel of overlast.

Uiteindelijk werd de vordering van de stichting afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten. De rechter concludeerde dat de gedaagden zich niet als slechte huurders hadden gedragen en dat de huurovereenkomst niet ontbonden kon worden op basis van de aangetroffen drugs.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9578522 VV EXPL 21-54
uitspraak: 31 december 2021 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Poort6,
gevestigd te Gorinchem,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.J. Martinot,
tegen:

1..[gedaagde 1] ,

2.[gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.R. van Manen.
Eiseres wordt hierna aangeduid als Poort6 en gedaagden gezamenlijk als [gedaagde 1] c.s.

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 13 december 2021, met producties;
2. de conclusie van antwoord, met producties;
3. de aantekening van de griffier dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2021;
4. de pleitaantekeningen van mr. Van Manen.

2..De vaststaande feiten

2.1
[gedaagde 1] c.s. hebben sinds 1989 diverse woningen in Gorinchem van (de rechtsvoorganger van) Poort6 gehuurd. Sinds 15 oktober 2020 huren zij van Poort6 de woning aan de [adres] te Gorinchem (hierna: de woning).
2.2
Op 5 oktober 2021 heeft de politie de woning doorzocht. Daarbij zijn verdovende middelen aangetroffen; 0,9 gram cocaïne en 4,1 gram (10 pillen) MDMA.
De burgemeester van de gemeente Gorinchem (hierna: de burgemeester) heeft de woning vervolgens met spoed voor een periode van twee weken gesloten. Op 19 oktober 2021 heeft de burgemeester besloten een last onder bestuursdwang op te leggen en de woning voor een periode van drie maanden te sluiten. [gedaagde 1] c.s. hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Die bezwaarprocedure loopt nog.
2.3
Poort6 heeft de huurovereenkomst op 30 november 2021 buitengerechtelijk ontbonden.

3..De vordering

3.1
Poort6 vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] c.s. te veroordelen om met onmiddellijke ingang, althans op een door de voorzieningenrechter te bepalen datum, de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) Gorinchem te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Poort6 zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van Poort6 te stellen;
[gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris en de verschotten van de gemachtigde van Poort6.
3.2
Poort6 stelt daartoe – samengevat – het volgende.
De huurovereenkomst is buitengerechtelijk ontbonden. [gedaagde 1] c.s. hebben geen recht of titel meer om in de woning te verblijven, maar zij hebben bericht dat zij zich daar niet bij neer leggen.
Daarnaast geldt dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Ten eerste geldt dat [gedaagde 1] c.s. hebben gehandeld in strijd met artikel 11 van de huurvoorwaarden door een handelshoeveelheid drugs in de woning te hebben waarbij aanwijzingen zijn voor de handel daarin. Ten tweede geldt dat [gedaagde 1] c.s. zich niet als goed huurder hebben gedragen door de Opiumwet te overtreden. [gedaagde 1] c.s. hebben omwonenden en Poort6 aan de risico’s van het bezit van en de handel in drugs blootgesteld. Het gaat dan om overlast en verloedering van de buurt. Een derde tekortkoming is er in gelegen dat [gedaagde 1] c.s. de woning niet hebben gebruikt overeenkomstig de bestemming als woonruimte.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer. Daarop wordt hierna – voor zover van belang – nader in gegaan.

5..De beoordeling van het geschil

5.1
Poort6 heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. [gedaagde 1] c.s. hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat daarvan sprake is.
5.2
De vraag die in dit kort geding moet worden beantwoord is of het aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk is ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW dan wel of de gevorderde ontruiming vooruitlopend op een bodemprocedure kan worden toegewezen op grond van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat ontruiming van een woning een zeer ingrijpende maatregel is, zodat het van belang is om terughoudend om te gaan met toewijzing van een dergelijke vordering in een kort geding procedure.
5.3
De burgemeester is bevoegd een woning te sluiten als in of bij die woning middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn (artikel 13b lid 1 Opiumwet). Uit artikel 7:231 lid 2 BW volgt dat indien het gehuurde op grond van artikel 13b Opiumwet is gesloten, de verhuurder de huurovereenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden. In dit geval staat vast dat de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. Poort6 had dan ook op grond van artikel 7:231 lid 2 BW de bevoegdheid om tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of Poort6 in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.4
Poort6 heeft een evident belang bij het kunnen optreden tegen druggerelateerde activiteiten in en om haar woningen. Dergelijke activiteiten kunnen een gevoel van onrust en onveiligheid opleveren voor de buurt. Poort6 hanteert een zero-tolerance beleid waar het drugs betreft. Artikel 11 van de huurvoorwaarden bepaalt ook dat activiteiten die de Opiumwet strafbaar stelt niet zijn toegestaan en dat overtreding daarvan leidt tot juridische actie om de huurovereenkomst te ontbinden.
5.5
Daar tegenover staat het belang van [gedaagde 1] c.s. bij behoud van de woning. Dat dat belang in zijn algemeenheid bestaat behoeft geen betoog. Zij hebben onweersproken gesteld dat zij niet zomaar in een andere woning terecht kunnen, omdat zij zijn aangewezen op een sociale huurwoning en in geval van ontruiming op een zwarte lijst terecht komen. Daarbij komt dat [gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat hun minderjarige kleinzoon [naam minderjarige] drie dagen per week bij [gedaagde 1] c.s. in huis verblijft en dat [naam minderjarige] door de huidige situatie ontregeld is, zo blijkt ook uit de verklaring van zijn moeder. Poort6 heeft het verblijf van [naam minderjarige] in de woning weliswaar (ter zitting) betwist, maar gelet op de onderbouwing door [gedaagde 1] c.s. wordt dat verblijf wel aangenomen. [gedaagde 1] c.s. hebben voorts onweersproken aangevoerd dat zij verbouwingen in de woning hebben uitgevoerd met het oog op langdurige bewoning, hetgeen ook maakt dat hun belang bij behoud van de woning groot is.
5.6
In dit kader wordt mede van belang geacht dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de aangetroffen drugs werden gebruikt voor de handel daarin. Vast staat dat in de woning verdovende middelen zijn aangetroffen. De aangetroffen hoeveelheid van 0,9 gram cocaïne is meer dan de 0,5 gram die op grond van de Aanwijzing Opiumwet (2015A003) wordt geacht voor eigen gebruik te zijn. De aangetroffen 10 pillen MDMA (4,1 gram) gaan deze hoeveelheid voor eigen gebruik eveneens te boven. Hoewel volgens deze Aanwijzing dus sprake is van een handelshoeveelheid harddrugs, is geen sprake van een zodanige hoeveelheid dat op voorhand evident is dat ook daadwerkelijk sprake moet zijn (geweest) van handel. Poort6 heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat vanuit de woning daadwerkelijk werd gehandeld.
Er is niet getracht de drugs te verstoppen; ze zijn door [gedaagde 1] c.s. zelf aangewezen.
Van overlast was geen sprake, althans dat is niet gesteld of gebleken. [gedaagde 1] c.s. hebben juist verklaringen van buurtbewoners overgelegd waaruit blijkt dat geen sprake is van overlast. Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake was van ‘aanloop’ bij de woning of andere omstandigheden of gedragingen die duiden op handel c.q. verkoop. Dat de voordeur aan de zijkant van de woning zit maakt niet dat daarmee de aanloop niet zou zijn bemerkt.
5.7
Het belang van Poort6 om zorg te dragen voor een veilige en rustige leefomgeving lijkt dan ook niet geschaad, terwijl gedwongen ontruiming – zoals hiervoor al overwogen – een zeer ingrijpende en over het algemeen onomkeerbare maatregel is. De enkele politie-inval op 5 oktober 2021 is niet voldoende om te concluderen dat de veilige en rustige leefomgeving is aangetast.
5.8
Hierbij wordt van belang geacht dat [gedaagde 1] c.s. een redelijke verklaring hebben gegeven voor nagenoeg alle door Poort6 gestelde indicaties voor handel. [gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat de aangetroffen 0,9 gram cocaïne was bestemd voor eigen gebruik en dat de 10 pillen MDMA niet van hen, maar van hun inwonende zoon [naam zoon] waren. Dat is aannemelijk, nu deze pillen zijn aangetroffen op zijn slaapkamer en [naam zoon] ook heeft verklaard dat de pillen van hem waren voor eigen gebruik. Dat neemt weliswaar niet weg dat [gedaagde 1] c.s. verantwoordelijk zijn voor degenen die zij in de woning laten verblijven, maar dit weegt in het kader van de ernst van de overtreding wel mee.
5.9
Voorts wordt in het kader van dit kort geding van belang geacht dat geen op mogelijke handel duidende grammenweegschaal is aangetroffen en dat onvoldoende vast is komen te staan dat sprake was van versnijdingsmiddel of verpakkingsmateriaal. Dat de aangetroffen voedingssupplementen kunnen dienen als versnijdingsmiddel is door [gedaagde 1] c.s. betwist en vervolgens niet door Poort6 onderbouwd zodat daarvan niet kan worden uitgegaan.
5.1
Dat de aangetroffen lege Iphone doosjes een aanwijzing zouden zijn voor de handel in verdovende middelen is door [gedaagde 1] c.s. betwist en door Poort6 ook niet onderbouwd. De verklaring van [gedaagde 1] c.s. dat het niet verwonderlijk is dat er drie lege telefoon doosjes aanwezig zijn in een woning waar drie leden van het gezin wonen, wordt gevolgd. Niet gesteld of gebleken is dat er telefoons zijn aangetroffen die kunnen worden gelinkt aan een druggerelateerd netwerk of dat de doosjes daarop zien.
5.11
Het aangetroffen alarmpistool is niet verboden en de stelling van Poort6 dat deze kan zijn gebruikt voor afpersing of bedreiging is op geen enkele manier onderbouwd.
5.12
De aanwezigheid van een bedrag van € 4.400,-- aan contant geld duidt in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter evenmin vanzelfsprekend op drugshandel, zeker gelet op de onderbouwde verklaring van [gedaagde 1] c.s. daarover, namelijk dat het spaargeld betreft van henzelf en de (klein)kinderen en een bedrag dat nog moest worden afgestort na contante betaling door een klant van een door de heer [gedaagde 1] verricht werk. Mevrouw [gedaagde 1] heeft ter zitting als verklaring voor de aanwezigheid van het contante geld ook nog aangevoerd dat haar moeder haar voorafgaand aan haar overlijden regelmatig een contant bedrag heeft gegeven onder het mom van ‘liever met de warme hand’.
5.13
Ook van belang wordt geacht dat in het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat [gedaagde 1] c.s. zelf hebben gewezen op de aanwezigheid van cocaïne en daarvan afstand hebben gedaan en dat tijdens de huiszoeking telefonisch overleg is gevoerd met de officier van justitie, waarbij is besloten dat niet werd overgegaan op een doorzoeking onder leiding van een rechter-commissaris omdat
door de bewoners afstand van de drugs werd gedaan en het om een kleine hoeveelheid ging.
5.14
Voorts wordt van belang geacht dat [gedaagde 1] c.s. de huurpenningen zijn blijven betalen en dat er dus geen sprake is van een huurachterstand. Ook wordt overwogen dat sprake is van een 32 jaar durende huurverhouding en dat niet is gesteld of gebleken dat in al die jaren ooit sprake is geweest van overlast, huurachterstand of enig ander probleem.
5.15
Tenslotte wordt overwogen dat het besluit tot sluiting nog niet onherroepelijk is. [gedaagde 1] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en de kantonrechter is gelet op al het voorgaande van oordeel dat dat bezwaar – en een eventueel beroep – niet op voorhand kansloos is. Als het besluit van de burgemeester in bezwaar of beroep geen stand houdt, kan van buitengerechtelijke ontbinding geen sprake meer zijn.
5.16
Gelet op al het voorgaande geldt dat onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Poort6 in redelijkheid van haar bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding gebruik heeft gemaakt. De vordering wordt op de primaire grondslag dan ook afgewezen.
5.17
Vervolgens komt de vraag aan de orde of vooruitlopend op een beslissing in de bodemprocedure de gevorderde ontruiming kan worden toegewezen op grond van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, conform de subsidiaire grondslag van Poort6. De tekortkomingen betreffen volgens haar 1) de aanwezigheid van drugs in de woning, 2) het zich niet als goed huurder gedragen en 3) het niet gebruiken van de woning overeenkomstig de bestemming als woonruimte.
5.18
Dat de woning niet werd gebruikt als woonruimte is niet gebleken. Het enkele aantreffen van een handelshoeveelheid drugs kan nog niet tot de conclusie leiden dat de woning niet werd gebruikt als woonruimte, mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen.
5.19
Dat [gedaagde 1] c.s. zich niet als goed huurder zouden hebben gedragen kan evenmin worden vastgesteld. Daartoe geldt hetzelfde als hiervoor overwogen: het enkele aantreffen van drugs rechtvaardigt niet de conclusie dat [gedaagde 1] c.s. zich niet als goed huurder hebben gedragen. Dat sprake is (geweest) van verloedering van de buurt of enig gevaar voor omwonenden is ook niet gebleken. De enkele politie inval wordt daartoe in ieder geval niet voldoende geacht en van overlast was geen sprake. Gelet op hetgeen door partijen naar voren is gebracht, is de kans dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat [gedaagde 1] c.s. zich niet als goed huurder hebben gedragen en dat hij op die grond de huurovereenkomst zal ontbinden, niet zodanig groot dat het gerechtvaardigd is [gedaagde 1] c.s. vooruitlopend op de bodemprocedure reeds te veroordelen de woning te ontruimen.
5.2
De aanwezigheid van (een handelshoeveelheid) drugs in de woning levert wel een tekortkoming op, mede gelet op artikel 11 van de huurvoorwaarden. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is evenwel niet aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat die tekortkoming zodanig ernstig is dat deze ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
5.21
Alles bijeen genomen wordt er thans geen aanleiding gezien om vooruitlopend op een bodemprocedure over te gaan tot ontruiming van de woning, zodat de vordering op de subsidiaire grondslag ook wordt afgewezen.
5.22
Poort6 zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Poort6 in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. begroot op € 747,-- aan salaris gemachtigde, en indien Poort6 niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,-- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773