ECLI:NL:RBROT:2021:13090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
C/10/628681 / KG ZA 21-984
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een gekraakt pand in het kader van herontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Gemeenschappelijke Regeling Nieuw Reijerwaard (hierna: GR) en de gedaagden, die zich zonder recht in een onroerende zaak te Ridderkerk bevonden. GR, eigenaar van het pand, vorderde ontruiming van de onroerende zaak, die door de gedaagden was gekraakt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden op onrechtmatige wijze in het pand verblijven en dat GR een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de geplande herontwikkeling van het bedrijventerrein "Nieuw Reijerwaard". De voorzieningenrechter heeft de belangen van de gedaagden, waaronder het beroep op artikel 8 en 3 EVRM, afgewogen tegen het belang van GR bij ontruiming. De voorzieningenrechter oordeelde dat het huisrecht van de gedaagden niet in de weg staat aan de ontruiming, aangezien zij de mogelijkheid hebben om de proportionaliteit van de ontruiming door de rechter te laten toetsen. Uiteindelijk werd de vordering tot ontruiming toegewezen, met een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis voor de gedaagden om het pand te verlaten. De kosten van de procedure werden voor de gedaagden vastgesteld op € 1.442,21, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/628681 / KG ZA 21-984
Vonnis in kort geding van 24 december 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING NIEUW REIJERWAARD,
gevestigd te Ridderkerk,
eiseres,
advocaat mr. E.M. Eringa te Den Haag,
tegen
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK OF EEN GEDEELTE DAARVAN, STAANDE EN GELEGEN TE RIDDERKERK AAN DE [adres],
verblijvende te Ridderkerk,
gedaagden,
van wie in het geding is verschenen:
[persoon A],
verblijvende te Ridderkerk,
advocaat mr. E. Tamas te Den Haag.
Partijen worden hierna afzonderlijk GR, [persoon A] en de niet verschenen gedaagden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 november 2021, met 15 producties;
  • de mondelinge behandeling op 10 december 2021;
  • de pleitnota van GR;
  • de pleitnota van [persoon A] , met 2 producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald waarbij het tijdens de mondelinge behandeling gedane verzoek van GR om op korte(re) termijn vonnis te wijzen is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat noch uit het aanvraagformulier noch uit de dagvaarding blijkt van dringende redenen om op kortere termijn dan twee weken vonnis te wijzen. Het tijdens de mondelinge behandeling aangevoerde noopt daartoe ook niet.

2..De feiten

2.1.
GR is sinds 16 november 2018 eigenaar van het pand en de kassen gelegen aan de [adres] te Ridderkerk, kadastraal bekend als gemeente Ridderkerk, sectie [sectie] , nummer [nummer] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak maakt onderdeel uit van een herontwikkelingslocatie. GR ontwikkelt ter plaatse op grond van een Provinciaal Inpassingsplan een grootschalig agro-logistiek bedrijventerrein (“Nieuw Reijerwaard”).
2.2.
Na verkrijging van de eigendom van de onroerende zaak hebben de oorspronkelijke bewoners tot 18 december 2019 nog het voortgezet gebruik daarvan gehad. Daarna is de onroerende zaak ter beschikking gesteld van GR en is de onroerende zaak in tijdelijk beheer afgegeven aan De Vastgoedbeschermer B.V. en antikraak bewoond. Op 1 september 2021 is de overeenkomst met De Vastgoedbeschermer B.V. beëindigd en is de onroerende zaak terug overgedragen aan GR. Op 7 en 8 september 2021 zijn de nutsvoorzieningen afgesloten.
2.3.
Op 9 oktober 2021 heeft GR vastgesteld dat de onroerende zaak is gekraakt door gedaagden. Op 17 en 19 oktober 2021 heeft GR bij de politie aangifte van het kraken van de onroerende zaak gedaan.
2.4.
Bij brief van 19 oktober 2021 heeft de advocaat van GR aan gedaagden medegedeeld dat zij de onroerende zaak onrechtmatig in gebruik hebben genomen en zijn gedaagden gesommeerd de onroerende zaak uiterlijk op 25 oktober 2021 te ontruimen.
2.5.
Bij brief van 25 oktober 2021 heeft mr. Tamas namens de bewoners van de onroerende zaak aan de advocaat van GR medegedeeld dat
“de bewoners geen gehoor geven aan de sommatie, met de kanttekening dat er voor zover toestemming wordt verleend voor het slopen van het pand en de datum van de aanvang van slopen vaststaat, een vrijwillig vertrek het onderwerp van een nadere overweging zou kunnen zijn”.
2.6.
Bij brief van 26 oktober 2021, gericht aan mr. Tamas, heeft de advocaat van GR gedaagden gesommeerd de onroerende zaak uiterlijk op 1 november 2021 te ontruimen. Gedaagden hebben daar geen gehoor aan gegeven.
2.7.
Op 25 oktober 2021 is aan GR een sloopvergunning verleend.
2.8.
GR heeft in oktober en november 2021 opdrachten gegeven voor sloop en asbestsanering van de onroerende zaak.

3..Het geschil

3.1.
GR vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden te veroordelen om, binnen 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis dan wel binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Ridderkerk te ontruimen en niet opnieuw in gebruik te nemen of te geven, zulks met al het zijne en al degenen die zich zijnenwege daarin mochten bevinden daaronder begrepen, met machtiging van GR om, zo nodig, ingeval gedaagden niet vrijwillig aan het ontruimingsvonnis mochten voldoen, de ontruiming op kosten van gedaagden zelf ten uitvoer te leggen, desnoods met de sterke arm van politie en justitie;
II. te bepalen dat het te wijzen vonnis tot één jaar na de dag van de uitspraak of indien tenuitvoerlegging van het vonnis na verloop van een bepaalde termijn wordt toegestaan tot één jaar na de dag, waarop die termijn verstrijkt, ten uitvoer kan worden gelegd, tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging zonder recht of titel in de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Ridderkerk, kadastraal bekend gemeente Ridderkerk, sectie [sectie] nummer [nummer] , bevindt of dit betreedt met als doel in de onroerende zaak te verblijven/wonen en telkens wanneer zich dit voordoet;
III. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
[persoon A] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter heeft aan de hand van de betekende dagvaarding en de overgelegde publicatie in het AD/Rotterdams Dagblad geconstateerd dat gedaagden behoorlijk zijn opgeroepen voor de behandeling van dit kort geding. Nu de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, wordt tegen de niet verschenen gedaagden verstek verleend. [persoon A] is wel verschenen. Dat brengt met zich dat op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis wordt gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Niet in geschil is dat de onroerende zaak is gekraakt door gedaagden, waaronder [persoon A] . Dat betekent dat zij zonder recht of titel in het pand verblijven, waarmee zij onrechtmatig handelen jegens GR. Ingevolge het bepaalde in artikel 5:2 BW is de eigenaar van een zaak bevoegd haar van eenieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. De vordering tot ontruiming ligt daarom in beginsel voor toewijzing gereed. Een vordering tot ontruiming is in kort geding evenwel slechts toewijsbaar indien de eigenaar van het pand daarbij een spoedeisend belang heeft, dat zwaarder weegt dan het belang van de krakers bij een voortgezet verblijf in het pand. Daarbij moet worden meegewogen of na de ontruiming langdurige leegstand van het pand te verwachten valt.
4.3.
GR heeft gesteld dat de herontwikkeling van het bedrijventerrein “Nieuw Reijerwaard” in volle gang is. Zij heeft alle benodigde gronden, waaronder het perceel waarop de onroerende zaak zich bevindt, in eigendom verworven en de bestaande bebouwing is al grotendeels gesloopt. Momenteel worden de gronden bouwrijp gemaakt, waarna deze separaat zullen worden verkocht. De onroerende zaak bevindt zich op twee van de te verkopen kavels. Voor deze twee kavels heeft GR reeds een reserveringsovereenkomst gesloten met twee gegadigden. Door de kraak worden de sloopwerkzaamheden en dus de herontwikkeling van het terrein ernstig vertraagd. Daarnaast zijn de nutsvoorzieningen afgesloten, zodat de onroerende zaak niet geschikt is voor bewoning. Bovendien dient vanwege de aanwezigheid van asbest ter plaatse van de onroerende zaak asbestsanering plaats te vinden. De asbestverontreiniging levert een potentieel gezondheidsrisico op voor gedaagden. GR heeft dan ook een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming, aldus GR.
4.4.
[persoon A] doet een beroep op zijn huisrecht voortvloeiend uit artikel 8 EVRM en het verbod op onmenselijke behandeling ex artikel 3 EVRM. Hij stelt geen inkomen te hebben.
Hij wordt al geruime tijd door de Stichting Ontmoeting begeleid naar inkomen en huisvesting, maar die doelen zijn nog niet bereikt. Ook indien [persoon A] over inkomen zal beschikken, zal hij niet binnen afzienbare tijd in aanmerking komen voor een voor hem betaalbare huisvesting. Hij wijst op het schrijnend tekort aan betaalbare sociale huisvesting, de lange wachttijden voor toewijzing van een betaalbare sociale huurwoning en van het weren van mensen als [persoon A] (met een laag inkomen, laag opgeleid en niet jong meer) van huisvesting in bepaalde gebieden. Indien [persoon A] uit de onroerende zaak wordt ontruimd, zal hij dakloos worden, wat in deze periode van het jaar niet een menswaardig bestaan is.
[persoon A] betwist dat de onroerende zaak op korte termijn zal worden gesloopt en dat GR een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming. De vordering om te bepalen dat op grond van artikel 557a lid 3 Rv het ontruimingsvonnis nog een jaar na betekening jegens eenieder ten uitvoer kan worden gelegd, weerspreekt dat, aldus [persoon A] .
4.5.
Anders dan [persoon A] meent, staat het huisrecht ex artikel 8 EVRM op zichzelf niet aan het opeisen van de onroerende zaak door GR in de weg. Het huisrecht geeft krakers slechts de mogelijkheid om in geval van een dreigende ontruiming deze eerst door een rechter te laten toetsen. Door middel van deze procedure wordt [persoon A] in de gelegenheid gesteld de proportionaliteit van de voorgenomen ontruiming te laten toetsen door de rechter.
4.6.
Of de aanwezige asbestverontreiniging ter plaatse van de onroerende zaak zodanig ernstig is dat dit gezondheidsrisico’s voor [persoon A] en de niet verschenen gedaagden oplevert, kan, gelet op de betwisting daarvan door [persoon A] , niet worden vastgesteld. GR heeft dit punt onvoldoende onderbouwd.
Dat de nutsvoorzieningen van de onroerende zaak zijn afgesloten, maakt deze niet zonder meer onbewoonbaar. De voorzieningenrechter begrijpt uit het proces-verbaal van aangifte van GR van 19 oktober 2021 dat [persoon A] en de niet verschenen gedaagden een aggregaat hebben geplaatst om in hun stroombehoefte te voorzien.
GR heeft wel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voornemens is de onroerende zaak op korte termijn te laten slopen in het kader van de herontwikkeling van het bedrijventerrein “Nieuw Reijerwaard”. Dat blijkt uit de overgelegde sloopvergunning en de opdrachten tot asbestsanering en sloop. Daarnaast weegt mee dat de onroerende zaak, zoals door GR gesteld en door [persoon A] niet weersproken, bijna 2 jaar lang via de beheerder De Vastgoedbeschermer B.V. antikraak is bewoond in afwachting van de aanvang van de herontwikkeling. Het feit dat de overeenkomst met deze beheerder is beëindigd per 1 september 2021, geeft steun aan de stelling van GR dat de herontwikkeling van het bedrijventerrein daadwerkelijk gaat aanvangen. Hieruit vloeit voort dat een langdurige leegstand van de onroerende zaak niet te verwachten valt en is het spoedeisend belang van GR bij de gevorderde ontruiming voldoende gegeven. Het geven van een concrete sloopdatum, zoals door [persoon A] gevraagd, is daarvoor niet noodzakelijk. Desgevraagd heeft GR ter zitting nog erkend dat volledige termijn van een jaar als bedoeld in artikel 557a lid 3 Rv niet (helemaal) noodzakelijk is.
4.7.
Bij deze stand van zaken acht de voorzieningenrechter de uitoefening van het eigendomsrecht door GR jegens [persoon A] en de niet verschenen gedaagden proportioneel. Het belang van [persoon A] bij voortzetting van zijn verblijf in de onroerende zaak weegt niet op tegen het belang van GR bij zijn ontruiming en die van de niet verschenen gedaagden. Dat het voor [persoon A] niet mogelijk zal zijn om op korte termijn andere huisvesting te vinden, maakt de belangenafweging niet anders.
4.8.
De gevorderde ontruiming wordt toegewezen, Daarbij wordt de ontruimingstermijn gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.9.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie wordt afgewezen. Op grond van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv is die overbodig.
4.10.
De onder II. gevorderde termijn van artikel 557a lid 3 Rv wordt beperkt tot drie maanden na de uitspraak van dit vonnis, nu GR heeft verklaard onmiddellijk tot sloop over te zullen gaan, nadat de onroerende zaak is ontruimd.
4.11.
De voorzieningenrechter acht het onverenigbaar met het belang dat GR bij de vordering heeft om inlichtingen als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv in te winnen.
4.12.
[persoon A] en de niet verschenen gedaagden worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van GR worden begroot op:
- betekening oproeping € 119,21
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 656,00
Totaal € 1.442,21
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [persoon A] en de niet verschenen gedaagden om, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Ridderkerk te ontruimen en niet opnieuw in gebruik te nemen of te geven, zulks met al hun zaken en al degenen die zich vanwege hen daarin mochten bevinden daaronder begrepen;
5.2.
bepaalt dat deze veroordeling op de voet van artikel 557a lid 3 Rv tot drie maanden na de uitspraak van dit vonnis ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet;
5.3.
veroordeelt [persoon A] en de niet verschenen gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van GR tot op heden begroot op € 1.442,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [persoon A] en de niet verschenen gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat er betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.
2091 / 2009