In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De eiser, Havensteder, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van meer dan 12 maanden. De gedaagden hebben op 6 juni 2019 een huurovereenkomst gesloten met Havensteder voor een woning en een parkeerplaats. [gedaagde 2] heeft op 4 december 2020 een afstandsverklaring ingediend, waarin zij verklaarde afstand te doen van de woning, maar Havensteder heeft deze verklaring niet geaccepteerd omdat er geen legitimatiebewijzen waren meegestuurd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Havensteder de afstandsverklaring heeft ontvangen en dat [gedaagde 2] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de bevestiging van Havensteder dat de huurovereenkomst ten aanzien van haar was beëindigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde 2] alleen aansprakelijk is voor de huurachterstand tot en met 4 december 2020, terwijl [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de volledige huurachterstand. De vordering tot ontruiming van de woning is toegewezen voor [gedaagde 1], die niet in het geding is verschenen, en de kantonrechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. Havensteder is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2], terwijl [gedaagde 1] de proceskosten van Havensteder moet vergoeden.