ECLI:NL:RBROT:2021:13077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
9013806
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van stempels en schadevergoeding in het kader van een huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres vorderde onder andere de teruggave van 20 stempels met onderslagen en een schadevergoeding voor verrichte werkzaamheden. De eiseres stelde dat er een huurovereenkomst bestond tussen haar en [gedaagde 1] voor het gebruik van de stempels, terwijl [gedaagde 1] dit betwistte. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2021 zijn beide partijen gehoord, waarbij de kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst was, omdat niet was komen vast te staan dat er een tegenprestatie was afgesproken voor het gebruik van de stempels. De kantonrechter heeft wel geoordeeld dat de eiseres recht had op vergoeding voor de opname ten behoeve van schadebeperkende werkzaamheden en de kosten van een constructeur. Uiteindelijk is de vordering van de eiseres tot terugbetaling van de stempels toegewezen, maar het aantal stempels werd vastgesteld op 7 in plaats van 20. De kantonrechter heeft [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.987,20 aan hoofdsom en € 360,68 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is [gedaagde 1] veroordeeld tot teruggave van de 7 stempels met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9013806 \ CV EXPL 21-5392
uitspraak: 17 december 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. F.M.L. Dekkers te Leiden,
tegen

1..[gedaagde 1]

[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1]
,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
gemachtigde: mr. S.D. Kurz te Mijdrecht.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “[gedaagde 1]” en “[gedaagde 2]”.

1..Het (verdere) procesverloop

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 3 september 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald, en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte vermeerdering van eis van [eiseres].
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiseres] bij akte haar eis vermeerderd, in die zin dat zij tevens vordert [gedaagde 1] te veroordelen aan [eiseres] terug te geven de 20 stempels met onderslagen, zulks uiterlijk binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, waarbij in het geval [gedaagde 1] hieraan niet voldoet, zij aan [eiseres] een niet voor matiging vatbare dwangsom verbeurt van € 1.000,00 voor elke dag dat [gedaagde 1] ter zake van de nakoming van deze verplichting in verzuim zal zijn.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Namens [eiseres] is verschenen [naam 1] (directeur), bijgestaan door de gemachtigde mr. F.M.L. Dekkers. Namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn verschenen [gedaagde 2] in persoon en [naam 2] (mede-eigenaar van het pand), bijgestaan door de gemachtigde mr. S.D. Kurz. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
In het tussenvonnis van 3 september 2021 is reeds geoordeeld dat het door [eiseres] aan [gedaagde 1] in rekening gebrachte bedrag van € 480,00 voor het plaatsen van de stempels in het pand aan de [adres] als redelijke vergoeding voor die werkzaamheden is te beschouwen. Dat deel van de vordering wordt derhalve toegewezen.
2.2.
Thans ligt de vraag voor of [gedaagde 1] eveneens de overige in de e-mail van [eiseres] van 26 november 2020 genoemde kosten aan [eiseres] verschuldigd is. Hieronder zal nader op de diverse kostenposten worden ingegaan.
Huur stempels en onderslagen
2.3.
[eiseres] heeft, naast de hiervoor genoemde kosten voor het plaatsen van de stempels, tevens bedragen aan huur van € 6.969,00 (voor de periode van 30 april 2019 tot en met 31 december 2019) en € 9.936,00 (voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 november 2020) bij [gedaagde 1] in rekening gebracht. [gedaagde 1] heeft betwist dat er sprake is van huur. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of overeengekomen is dat [gedaagde 1] huur verschuldigd is voor de periode dat de stempels bij het pand waren geplaatst.
2.4.
Artikel 7:201 BW bepaalt dat een huurovereenkomst een overeenkomst is waarbij de ene partij (de verhuurder) zich jegens de andere partij (de huurder) verbindt een zaak of gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken, en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Om te kunnen beoordelen of in onderhavig geval sprake is van een huurovereenkomst tussen partijen dient eerst vastgesteld te worden welke rechten en verplichtingen tussen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient mede beantwoord te worden aan de hand van de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981: AG4158), dat wil zeggen dat (mede) van belang is hetgeen de betrokken partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden.
2.5.
Vast staat dat sprake is van een mondelinge overeenkomst naar aanleiding van een telefoongesprek tussen [eiseres] en [gedaagde 2] in de week van 23 april 2019. Door [gedaagde 2] is onweersproken gesteld dat hij aan [eiseres] heeft gevraagd zodanige maatregelen te nemen dat het pand weer betreden kon worden. In dat kader is overeengekomen dat er stempels zouden worden geplaatst. [gedaagde 1] heeft betwist dat [eiseres] tijdens dit telefoongesprek aan [gedaagde 2] heeft medegedeeld dat [gedaagde 1] huur verschuldigd is voor de periode dat de stempels in het bezit van [gedaagde 1] zijn. [gedaagde 1] heeft aangegeven dat zij er juist van uit ging dat de stempels ‘om niet’ in bruikleen werden gegeven, zulks met het oog op de eventuele aan [eiseres] te verstrekken opdracht om de volledige herstelwerkzaamheden aan het pand voor haar rekening te nemen. Dit is door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft in dit verband slechts gesteld dat het gebruikelijk is in de branche dat er, naast de kosten voor het plaatsen van stempels, ook huur in rekening wordt gebracht voor de periode dat de stempels zijn verstrekt. Dat dit inderdaad gebruikelijk is, is door [eiseres] echter op geen enkele wijze onderbouwd. Van [eiseres] had minst genomen verwacht mogen worden dat zij haar stelling op dit punt nader zou onderbouwen, bijvoorbeeld door het in het geding brengen van overeenkomsten of facturen ten aanzien van andere opdrachtgevers, waaruit volgt dat er doorgaans inderdaad ook huur in rekening wordt gebracht voor het verstrekken van de stempels. Dat heeft zij echter nagelaten.
2.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [eiseres] en [gedaagde 2] tijdens het telefoongesprek in de week van 23 april 2019 zijn overeengekomen dat er huur betaald zou worden voor het verstrekken van de stempels. Vast staat dat pas in de offerte van 4 september 2019 met betrekking tot de volledige herstelwerkzaamheden voor de eerste maal melding wordt gemaakt van ‘huur stempels en onderslagen’. Dat is echter ruim vier maanden nadat de stempels daadwerkelijk in het pand zijn geplaatst. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] bij het aanbieden van de offerte van 4 september 2019 [gedaagde 1] expliciet gewezen heeft op deze post in de offerte en dat aan [gedaagde 1] de mogelijkheid is geboden deze steeds verder oplopende kosten te beperken, bijvoorbeeld door de stempels van haar te kopen.
2.7.
Gelet op het bovenstaande is slechts komen vast te staan dat tussen [eiseres] en [gedaagde 1] is afgesproken dat [eiseres] de stempels zou plaatsen. Niet gebleken is dat er ook is afgesproken dat er door [gedaagde 1] een bedrag aan huur voor de stempels betaald zou moeten worden aan [eiseres]. Onvoldoende gebleken is dat [gedaagde 1] uit de verklaringen en gedragingen van [eiseres] redelijkerwijs had moeten afleiden dat zij huur verschuldigd was voor de stempels.
2.8.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of hetgeen partijen zijn overeengekomen, voldoet aan de wettelijke omschrijving van de huurovereenkomst. Het voorgaande leidt in dat licht bezien tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een ‘tegenprestatie’ als bedoeld in artikel 7:201 BW. Dat betekent dat één van de essentiële kenmerken van een huurovereenkomst niet aanwezig is. Om die reden is de kantonrechter dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staat dat er tussen partijen sprake is van een huurovereenkomst. [eiseres] heeft het bestaan van een dergelijke huurovereenkomst onvoldoende onderbouwd en heeft op dit punt bovendien geen bewijsaanbod gedaan. Dit leidt er toe dat de vordering voor wat betreft de huur van de stempels en onderslagen zal worden afgewezen.
Opname schadebeperkende werkzaamheden
2.9.
Door [eiseres] is een bedrag van € 540,00 aan [gedaagde 1] in rekening gebracht ter zake van de opname ten behoeve van de uit te voeren schadebeperkende werkzaamheden. Ter mondelinge behandeling is door [eiseres] nader uiteengezet dat met [gedaagde 2] is afgesproken dat er, alvorens tot plaatsing van de stempels overgegaan zou worden, eerst een opname in het pand plaats zou vinden, welke opname er met name op gericht was om de locatie veilig te stellen, dat wil zeggen dat [eiseres] diende te beoordelen of het pand zodanig veilig is dat zij aldaar zonder gevaar in staat was de stempels te plaatsen. Daarnaast diende de opname ook om vast te kunnen stellen welke materialen er nodig waren en hoeveel materiaal er benodigd was. [gedaagde 1] heeft deze stellingen van [eiseres] ter mondelinge behandeling onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarnaast is door [gedaagde 1] niet betwist dat de opname door [eiseres] ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, hetgeen impliceert dat zij [eiseres] met dat doel ook de toegang tot het pand heeft verschaft.
2.10.
Een en ander leidt ertoe dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde 1] een opname ten behoeve van de schadebeperkende maatregelen heeft uitgevoerd. Het voor die opname in rekening gebrachte bedrag van € 540,00 komt de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voor, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Constructeur opname rapport
2.11.
[eiseres] heeft een bedrag van € 967,20 aan [gedaagde 1] in rekening gebracht in verband met een door [naam bureau 1] uitgevoerde opname en het naar aanleiding daarvan opgestelde rapport. Door [gedaagde 1] is betwist dat zij opdracht heeft gegeven tot deze werkzaamheden. [eiseres] heeft in reactie hierop ter mondelinge behandeling nader uiteengezet dat op 30 april 2019 een bezoek aan het pand heeft plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren [naam 1], [gedaagde 2], [naam 3], mr. J.J. Uil van [naam bureau 2] en [naam 4] van [naam bureau 3]. Door [eiseres] is onweersproken gesteld dat de aanwezige deskundigen de nodige vragen bleken te hebben omtrent de veiligheid van de bouwkundige constructie van het pand, in verband waarmee zij de inschakeling van een expert noodzakelijk achtten om de constructieve gevolgen van de brand in het pand te kunnen beoordelen. Eveneens onweersproken is gesteld dat [eiseres] daarbij te kennen heeft gegeven dat hij bekend was met een expert op dit gebied in de persoon van [naam 5] van [naam bureau 1] en dat vervolgens is afgesproken dat [naam 4] voor de betreffende opname en het opstellen van een rapport zou worden ingeschakeld.
2.12.
Uit de door [eiseres] ter mondelinge behandeling gegeven en door [gedaagde 1] onvoldoende weersproken nadere toelichting omtrent het op 30 april 2019 besprokene, is in voldoende mate gebleken dat door de destijds aanwezigen in gezamenlijk overleg is besloten [naam 4] als expert in te schakelen en dat [eiseres] vervolgens ten behoeve van [gedaagde 1] - die aansprakelijk is voor de kosten van de gemeenschappelijke gedeelten, waartoe de constructieve delen van het pand behoren - de opdracht aan [naam 4] heeft gegeven voor de bouwkundige opname en het opstellen van een rapport. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] aanwezig was bij het bezoek aan het pand op 30 april 2019 en hij niet heeft betwist dat de inschakeling van de expert noodzakelijk was. Door [gedaagde 1] is eveneens niet betwist dat in gezamenlijk overleg is besloten [naam 4] hiervoor in te schakelen en dat [gedaagde 2] daarmee namens [gedaagde 1] heeft ingestemd. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] tijdens het bezoek op 30 april 2019 enig bezwaar tegen dit besluit heeft gemaakt dan wel enig voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de met de inschakeling van [naam 4] gepaard gaande kosten, zodat het er voor moet worden gehouden dat [gedaagde 2] akkoord is gegaan met het namens [gedaagde 1] verstrekken van de opdracht aan [naam 4]. Vast staat bovendien dat [gedaagde 1] [naam 4] vervolgens ook daadwerkelijk de toegang tot het pand heeft verschaft met het doel de constructieve gevolgen van de brand te beoordelen.
2.13.
Het bovenstaande leidt er toe dat [gedaagde 1] gehouden is de met de opname door [naam 4] en het opstellen van het rapport gepaard gaande kosten aan [eiseres] te voldoen. De daarvoor in rekening gebrachte kosten van € 967,20 komen de kantonrechter, gelet op de uitgevoerde werkzaamheden, niet onredelijk voor. [gedaagde 1] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eiseres].
2.14.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er in totaal een bedrag van € 1.987,20
(€ 480,00 + € 540,00 + € 967,20) zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag zal, als op de wet gegrond en niet inhoudelijk weersproken, worden toegewezen vanaf de dag na afloop van de in de factuur van 26 november 2019 genoemde betalingstermijn, te weten 5 december 2019, en op de wijze zoals hierna in het dictum vermeld.
Buitengerechtelijke kosten
2.15.
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Niet gebleken is dat [eiseres] niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen overgaan. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten wordt in beginsel aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De vergoeding zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom van
€ 1.987,20, zodat een bedrag van 360,68 zal worden toegewezen.
Teruggave van de stempels met onderslagen
2.16.
[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde 1] de geplaatste stempels thans nog altijd niet aan [eiseres] heeft teruggegeven en vordert om die reden veroordeling van [gedaagde 1] tot teruggave van 20 stempels met onderslagen, op straffe van een dwangsom. [gedaagde 1] heeft niet betwist dat zij de geplaatste stempels niet aan [eiseres] heeft teruggegeven. Zij heeft in dat verband gesteld dat haar adviseur, [naam 3], in november 2019 aan [eiseres] heeft verzocht om de stempels op te komen halen. Dit is door [eiseres] betwist. Of [naam 3] wel of niet dit verzoek heeft gedaan, kan evenwel in het midden blijven, nu partijen het er hoe dan ook over eens zijn dat de stempels thans nog altijd niet aan [eiseres] zijn geretourneerd. Nu niet in geschil is dat de stempels nog altijd eigendom van [eiseres] zijn, is [gedaagde 1] gehouden de stempels alsnog aan [eiseres] terug te geven. De omstandigheid dat het betreffende pand inmiddels een nieuwe eigenaar heeft en dat [gedaagde 2] er niet mee bekend is waar de stempels momenteel zijn, maakt dit oordeel niet anders. Het ligt in dat kader op de weg van [gedaagde 1] hierover eventueel in contact te treden met de nieuwe eigenaar.
2.17.
Partijen verschillen van mening over de vraag om hoeveel stempels met onderslagen het thans nog gaat. [eiseres] stelt dat er sprake is van 20 stempels, terwijl [gedaagde 1] stelt dat er slechts 7 stempels zijn geplaatst. Ter mondelinge behandeling is door [eiseres] gesteld dat de huur van één stempel circa € 5,00 per dag bedraagt. Indien er - zoals [eiseres] stelt - 20 stempels zouden zijn geplaatst, zou dit volgens haar stelling betekenen dat [gedaagde 1]
€ 700,00 per week aan huur verschuldigd is (€ 5,00 x 7 dagen x 20 stempels). In haar e-mail van 26 november 2019 aan [gedaagde 1] heeft [eiseres] echter gesteld dat zij voor de in het pand geplaatste stempels slechts € 216,00 per week aan huur heeft doorberekend. Het bedrag van € 216,00 per week levert een bedrag van € 30,86 per dag op (€ 216,00 / 7). Uitgaande van een huur van € 5,00 per stempel per dag, betekent dit dat er sprake is geweest van minimaal zes stempels (€ 30,86 / € 5,00), maar in elk geval níet van 20 stempels. Gelet op deze berekening, het feit dat [eiseres] niet heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk 20 stempels zijn geplaatst en het feit dat [gedaagde 1] heeft erkend dat er in elk geval 7 stempels zijn geplaatst, is voldoende komen vast te staan dat het thans nog gaat om een zevental stempels, die door [gedaagde 1] aan [eiseres] dienen te worden geretourneerd.
2.18.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans voor [gedaagde 1] tot nakoming van de veroordeling tot teruggave van de stempels, is aangewezen. De omstandigheden van het geval en de relatief geringe waarde van de stempels in aanmerking genomen, ziet de kantonrechter aanleiding de op te leggen dwangsom te matigen en maximeren op de wijze zoals hierna vermeld.
2.19.
Gelet op de uitkomst van de procedure, waarbij [gedaagde 1] op diverse punten in het ongelijk is gesteld, zal [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. Aangezien van de door [eiseres] bij dagvaarding gevorderde hoofdsom van € 22.529,32 evenwel slechts een relatief klein deel (€ 1.987,20) wordt toegewezen, zal [gedaagde 1] veroordeeld worden tot betaling van een bedrag van € 599,47 aan verschotten (waarvan
€ 507,00 aan griffierecht en € 92,47 aan dagvaardingskosten) en 3 punten gemachtigdensalaris van € 187,00 per punt, derhalve in totaal € 561,00. De resterende proceskosten van [eiseres] blijven voor haar eigen rekening.

3..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 1.987,20 aan hoofdsom en € 360,68 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over € 1.987,20 vanaf 5 december 2019 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] terug te geven 7 stempels met onderslagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde 1] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 1.000,00.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 599,47 aan verschotten en € 561,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487