ECLI:NL:RBROT:2021:13044

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
21/3821
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met deeltijdondernemerschap en vervoerskosten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 december 2021, wordt de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering van eisers besproken. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 is herzien en een bedrag van € 2.999,53 is teruggevorderd. Dit besluit is gebaseerd op de Participatiewet (Pw) en de inkomsten die eisers hebben ontvangen uit deeltijdondernemerschap. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het bezwaar is ongegrond verklaard. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2021 is medegedeeld dat eiser kort voor de zitting is overleden. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stellen dat de vervoerskosten wel degelijk kunnen worden vastgesteld, in overweging genomen. Eisers hebben een kilometerregistratie overgelegd, waaruit blijkt dat eiser in 2019 8.211,1 zakelijke kilometers heeft gereden. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het bestreden besluit niet voldoende is en dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt welke bewijsstukken nodig zijn om de vervoerskosten te verifiëren.

De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser, en [naam eiseres], eiseres, uit [woonplaats eisers], eisers,

gemachtigde: mr. A. el Idrissi,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 herzien en een bedrag van € 2.999,53 teruggevorderd.
Bij besluit van 24 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2021 op een zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers medegedeeld dat eiser kort voor de zitting is overleden.
2. Eiser is actief geweest als deeltijdondernemer (marktkoopman). Bij besluit van 21 maart 2018 heeft verweerder de activiteiten van eiser bestempeld als ongewenst. Volgens dit besluit vloeit daaruit voor eisers onder meer voort dat de aftrek voor zakelijke kilometers is beperkt tot € 0,19 per kilometer.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, het volgende ten grondslag gelegd. Eisers hebben in 2019 inkomsten uit deeltijdondernemerschap ontvangen. Hierdoor hebben eisers te veel uitkering ontvangen. De vervoerskosten kunnen niet in aanmerking worden genomen omdat deze niet kunnen worden vastgesteld. Onduidelijk is namelijk hoeveel kilometers er gereden zijn. Een sluitende rittenregistratie ontbreekt.
4. Eisers hebben het volgende aangevoerd. De vervoerskosten kunnen wel vastgesteld
worden. Eisers hebben in bezwaar een kilometerregistratie overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser in 2019 8.211,1 zakelijke kilometers heeft gereden. Verweerder heeft nooit aan eiser te kennen gegeven dat hij alle bonnen van de tankbeurten moet bewaren. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat het teruggevorderde bedrag verlaagd dient te worden met € 1.560,10. Subsidiair dienen de brandstofkosten van € 103,32 in mindering gebracht te worden op het teruggevorderde bedrag. Het bestreden besluit is niet toereikend gemotiveerd en is ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
5. De beroepsgrond dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet toereikend is gemotiveerd, slaagt. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
6. Eisers hebben in de bezwaarfase alsnog een rittenadministratie overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft tussen verweerder en de gemachtigde van eisers e-mailcontact plaatsgevonden. Verweerder heeft hierbij gevraagd om een toelichting op het verschil tussen de in de resultatenrekening vermelde brandstofkosten van € 103,32 en het gestelde aantal gereden kilometers (ruim 8.211). De gemachtigde van eisers heeft hierop gereageerd en hierbij een email verklaring van de boekhouder van eisers overgelegd die erop neerkomt dat het feit dat eiser slechts voor een laag bedrag aan bonnen van tankbeurten heeft ingeleverd, niet betekent dat hij niet méér kilometers kan hebben gereden. Ook tijdens de hoorzitting in bezwaar op 30 maart 2021 is de rittenadministratie aan de orde gekomen. In het bestreden besluit is hierover vermeld: “Inzake de rittenregistratie is gewezen op een aantal wisselende opgaven qua afstanden. Besproken is dat u een overzicht zou krijgen van deze discrepanties en daarop nog zou mogen reageren. Hierna is de hoorzitting beëindigd.” Verweerder heeft, overeenkomstig deze afspraak, aan de gemachtigde van eisers een bestand gestuurd waarop de posten in de rittenadministratie zijn vermeld die vragen oproepen. Uit dit bestand blijkt bijvoorbeeld dat bij een aantal ritten naar de locatie “colorfone rtd” verschillende afstanden zijn vermeld. De gemachtigde van eisers heeft hierop per e-mail van 23 april 2021 gereageerd. Die reactie komt erop neer dat, op de dagen dat een afwijking in het aantal kilometers zichtbaar is, eiser die dag achtereenvolgens naar verschillende locaties is gereden.
7. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat ook na deze laatste toelichting de rittenadministratie ten aanzien van een aantal ritten nog vragen oproept. Dat neemt niet weg dat het grootste deel van de ritten géén vragen oproept, althans is niet gebleken waarom dit zo zou zijn. Zo betreft een groot deel van de gereden ritten een retourrit naar de markt in Den Haag. In de rittenadministratie is bij deze ritten (vrijwel steeds) 31 kilometer voor een enkele rit en 62 kilometer voor een retourrit vermeld. Hierbij is dus geen sprake van “discrepanties” en “wisselende opgaven qua afstanden”. Hetzelfde geldt voor een aanzienlijk aantal ritten naar de markt in Rotterdam. Gelet hierop is het standpunt van verweerder dat de kilometerkosten geheel buiten beschouwing dienen te worden gelaten, onvoldoende navolgbaar. De rechtbank merkt hierbij op dat de criteria waaraan een rittenadministratie moet voldoen, niet in bijvoorbeeld beleidsregels zijn vastgelegd, zoals verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard.
8. Met de in het verweerschrift en ter zitting door verweerder gegeven toelichting is de motivering van het bestreden besluit niet voldoende aangevuld. Verweerder heeft opgemerkt dat eisers geen bewijsstukken hebben ingeleverd die de vervoerskosten controleerbaar en verifieerbaar maken. Onduidelijk is echter wat voor bewijsstukken verweerder hier bedoelt. Bovendien is niet gebleken dat verweerder in de bezwaarfase aan eisers duidelijk heeft gemaakt dat er nog bewijsstukken nodig zijn, terwijl in die bezwaarfase wel meermaals contact tussen eisers en verweerder heeft plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder gesteld dat in de rittenadministratie de adressen van vertrek en aankomst ontbreken. De rechtbank oordeelt hierover dat de adressen van vertrek en aankomst in de meeste gevallen wel degelijk uit de rittenadministratie zijn af te leiden. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting bevestigd dat het vertrekadres het woonadres van eisers is geweest, wat ook voor de hand ligt. Met “markt Den Haag” lijkt de Haagse markt nabij het centrum te zijn bedoeld, wat goeddeels overeenkomt met het vermelde aantal kilometers. Hoe dan ook had het voor de hand gelegen dat verweerder er in de bezwaarfase op had gewezen dat ook op dit punt een aanpassing van de rittenregistratie nodig was. Dat dit is gebeurd, blijkt niet uit het dossier. Tot slot heeft verweerder gesteld dat eisers het verschil tussen de brandstofkosten en het gestelde aantal gereden kilometers niet hebben opgehelderd. Eisers zijn op deze vraag echter wel ingegaan (zie hiervoor onder 6). De gegeven verklaring komt de rechtbank vooralsnog niet onlogisch voor.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder kan dit doen door het bestreden besluit nader te motiveren of door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen (na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit). In de nadere motivering of in het nieuwe besluit zal in elk geval moeten worden ingegaan op de vraag of en, zo ja, waarom de kilometerkosten volledig buiten beschouwing moeten worden gelaten. Hierbij dient verweerder te betrekken wat hiervoor in 7 en 8 over het bestreden besluit en de aanvullende stellingen van verweerder is overwogen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruikmaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank de eisende partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden die zijn vermeld in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Yener, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2021.
De rechter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.