4.1.2.Beoordeling
Onder verwijzing naar de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het onder 1 ten laste gelegde zonder nadere motivering kan worden bewezen verklaard.
Het onder 2 primair ten laste gelegde feit is toegesneden op artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De rechtbank moet in dat verband beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of zij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of zij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Artikel 5a WVW is een betrekkelijk nieuwe bepaling die op 1 januari 2020 in werking is getreden. Wat de betekenis is van de in die bepaling opgenomen begrippen, blijkt nog niet (voldoende) uit de jurisprudentie. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van dit feit kijken naar de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van het genoemde artikel.
a. De verkeersregels
De verdachte wordt verweten dat zij de verkeersregels heeft geschonden. Daarbij gaat het volgens het Openbaar Ministerie om het rijden met een hogere dan de maximum toegestane snelheid, gebruik maken van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een voertuig, slingerend rijden, het niet voortdurend de aandacht op de weg en bij het verkeer houden en de controle over het voertuig verliezen waardoor het voertuig via een verhoogde middenberm op de rijbaan voor het tegmoetkomende verkeer terecht is gekomen en aldaar in botsing is gekomen met een tegemoetkomende personenauto. Dit alles vond plaats terwijl de verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank. De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte die gedragingen inderdaad heeft verricht.
De vraag is echter of de gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW. In dat artikel zijn een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid en het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat worden uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel genoemd. Door middel van een deugdelijk onderzoek van de mobiele telefoon van de verdachte staat vast dat zij de vastgestelde maximumsnelheid meerdere keren (fors) heeft overschreden. Zo blijkt uit dat onderzoek dat de verdachte vlak voor het ongeluk in Schiedam met een snelheid van 95 kilometer per uur reed terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan.
Op basis van het dossier kan echter niet worden bewezen dat de verdachte haar mobiele telefoon heeft vastgehouden. Zij heeft verklaard dat zij de telefoon in een houder had geklikt en dat het toestel bedraad met haar auto was verbonden. Wel staat vast dat zij meerdere malen gebruik heeft gemaakt van het toestel en dat zij aandacht heeft besteed aan de gammele (kabel)verbinding tussen het toestel en de auto en dat er gedurende de autorit ten minste één tekstbericht via WhatsApp is gestuurd door de verdachte. Hierbij is ook fysiek contact gemaakt met het toestel. Die handelingen vallen, samen met de overige gedragingen van de verdachte, onder handelingen die niet uitdrukkelijk afzonderlijk in artikel 5a WVW zijn vermeld. Wel bevat die bepaling in onderdeel m van het eerste lid een restcategorie, te weten het “overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang”. Volgens de wetgever wordt daarmee gedoeld op “alle verkeersnormen die in de Nederlandse wet- en regelgeving zijn vervat”. Het uitgangspunt voor verkeersgedrag is weliswaar niet neergelegd in de WVW of het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, maar is wel geformuleerd in artikel 13 van het Weense Verdrag inzake het wegverkeer waarin wordt bepaald dat elke bestuurder van een voertuig onder alle omstandigheden zijn voertuig dusdanig in zijn macht dient te hebben, dat hij in staat is de nodige voorzichtigheid te betrachten en hij te allen tijde in staat is alle vereiste handelingen te verrichten. Gelet daarop kunnen de geconstateerde omstandigheden slingerend rijden, het versturen van een tekstbericht via de telefoon die weliswaar in de houder zat en overige verrichte handelingen met de telefoon, het niet voortdurend de aandacht op de weg en bij het verkeer houden, de controle over het voertuig verliezen en daardoor op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terechtkomen ook worden aangemerkt als verkeersregels van soortgelijk belang als de in artikel 5a WVW uitdrukkelijk genoemde regels.
De tussenconclusie is dan ook dat de verdachte de verkeersregels heeft geschonden door de maximum toegestane snelheid te overschrijden, slingerend te rijden, een tekstbericht te sturen via haar mobiele telefoon, niet voortdurend de aandacht op de weg en bij het verkeer te houden en de controle over het voertuig te verliezen waardoor zij terecht is gekomen op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer.
Door de verdediging is opgemerkt dat niet bekend is hoe hard er in de andere bij het ongeval betrokken auto gereden is en hoe hard er door die bestuurster is geremd. Bij de beoordeling van de vraag of door de verdachte verkeersregels zijn geschonden, acht de rechtbank dit niet van belang. Evenwel merkt zij hierover het volgende op. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de bestuurster van de andere auto te hard heeft gereden. Uit de verklaringen van die bestuurster blijkt voorts dat zij haar gas al los had gelaten en zachtjes afremde toen zij de verdachte slingerend op haar eigen weghelft zag rijden en nog harder heeft geremd toen zij zag dat de verdachte via de middenberm op haar rijbaan terecht kwam. Hieruit leidt de rechtbank af dat de andere bestuurder heeft geprobeerd om een botsing te voorkomen.
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW – de mate waarin de verdachte onder invloed verkeerde van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen.
In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zodanig onder invloed was van alcohol dat de in haar bloed gemeten waarde meer dan vijf keer (1.04) zo hoog was als de grenswaarde voor beginnende bestuurders zoals de verdachte (0.20). Nu vaststaat dat sprake is van een aaneenschakeling van gevaarlijke verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Anders dan is bepleit door de verdediging is niet vereist dat het opzet van de verdachte gericht is op het gevolg, namelijk dat door het in ernstige mate schenden van de verkeersregels levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
De rechtbank is van oordeel dat de snelheid waarmee gereden wordt het gevolg is van een bewuste keuze. Dat kan anders zijn als er bijvoorbeeld gebreken in of aan het voertuig worden geconstateerd, maar dergelijke gebreken zijn door de verdediging niet gesteld en ook uit de verkeersongevallenanalyse niet gebleken. Dat geldt ook voor het bedienen van de telefoon die in een houder zit onder het rijden. Dat heeft een negatieve invloed op de concentratie en in het verlengde daarvan op de rijvaardigheid van de bestuurder. Dat geldt te meer als er met een verhoogde snelheid wordt gereden.
Ook voor het onder invloed van alcohol rijden geldt dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan en dat dit de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. Door die verminderde rijvaardigheid bestaat een aanmerkelijke kans dat de bestuurder ook andere verkeersregels schendt. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest, aangezien dit feiten van algemene bekendheid zijn.
Door haar telefoon te bedienen en zich onder het rijden te bemoeien met de aansluiting van de telefoon, terwijl zij fors te hard reed en onder invloed was van alcohol, heeft de verdachte dus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij ook andere verkeersregels zou schenden, zoals in dit geval slingerend rijden, de macht over het stuur verliezen en via de verhoogde middenberm op de voor het tegemoetkomende verkeer bedoelde weghelft terecht komen. De verdachte heeft dus ook opzet – in voorwaardelijk zin – gehad op het schenden van die verkeersregels.
Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het
in ernstige mateschenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van de verdachte eruit dat zij gedurende langere tijd de maximum toegestane snelheid heeft overschreden, slingerend heeft gereden, niet constant haar aandacht op de weg en bij het verkeer heeft gehouden terwijl zij onder invloed was van alcohol. Als gevolg daarvan is zij de macht over het stuur verloren en is de auto op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke
ernstigeschending van de verkeersregels.
d. Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat als op een vrijdagavond binnen de bebouwde kom met een forse overschrijding van de ter plaatse geldende maximum snelheid slingerend wordt gereden terwijl door de bestuurder onder het rijden aandacht wordt besteed aan het bedienen van een mobiele telefoon of de aansluiting van die telefoon en de bestuurder onder invloed van alcohol verkeert. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan blijkt uit de bewijsmiddelen: de verdachte is de macht over het stuur verloren en is over een verhoogde middenberm op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen. De tegenligger die de verdachte eerst slingerend zag komen aanrijden en vervolgens waarnam dat zij de macht over het stuur verloor, kon niet meer op tijd remmen om te voorkomen dat de auto van de verdachte op zijn kant tegen haar auto aan schoof. De rechtbank acht dus bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen – niet alleen van de inzittenden van de tegemoetkomende auto, maar óók van verdachte’s twee zeer jonge kinderen op haar achterbank – te duchten was