ECLI:NL:RBROT:2021:13034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
10-233882-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ernstige verkeersdelicten met alcohol en mobiele telefoon

Op 30 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 september 2020 in Schiedam een ernstig verkeersdelict heeft gepleegd. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, bestuurde haar auto met een snelheid van 95 km/u waar 50 km/u was toegestaan. Tijdens het rijden maakte zij gebruik van haar mobiele telefoon, wat leidde tot slingerend rijden en het verliezen van de controle over het voertuig. Dit resulteerde in een frontale botsing met een tegemoetkomende auto, waarbij de verdachte en haar twee jonge kinderen in de auto zaten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate had geschonden, wat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of de dood van anderen met zich meebracht. De officier van justitie had een taakstraf van 100 uur geëist, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf op van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden en 27 dagen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar vrijwillige zoektocht naar psychische hulp en het feit dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-233882-20
Datum uitspraak: 30 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T. Lucas heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, waarvan 2 maanden en 3 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd met betrekking tot hetgeen onder 1 aan de verdachte is ten laste gelegd.
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de verdediging er op gewezen dat de verdachte haar telefoon slechts kortstondig heeft aangeraakt terwijl zij haar auto bestuurde en dat dat korte moment geen invloed heeft gehad op de aandacht die de verdachte voor het verkeer had. Voorts is aangestipt dat de tegemoetkomende auto waarmee de verdachte in botsing is geraakt niet op tijd kon stoppen en dat niet bekend is hoe hard deze auto reed en hoe hard er is geremd. Tevens is bepleit dat de verdachte geen letsel voor haarzelf of anderen had kunnen voorzien en dat daarmee het vereiste opzet ontbreekt.
4.1.2.
Beoordeling
Onder verwijzing naar de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het onder 1 ten laste gelegde zonder nadere motivering kan worden bewezen verklaard.
Het onder 2 primair ten laste gelegde feit is toegesneden op artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De rechtbank moet in dat verband beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of zij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of zij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Artikel 5a WVW is een betrekkelijk nieuwe bepaling die op 1 januari 2020 in werking is getreden. Wat de betekenis is van de in die bepaling opgenomen begrippen, blijkt nog niet (voldoende) uit de jurisprudentie. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van dit feit kijken naar de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van het genoemde artikel.
a. De verkeersregels
De verdachte wordt verweten dat zij de verkeersregels heeft geschonden. Daarbij gaat het volgens het Openbaar Ministerie om het rijden met een hogere dan de maximum toegestane snelheid, gebruik maken van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een voertuig, slingerend rijden, het niet voortdurend de aandacht op de weg en bij het verkeer houden en de controle over het voertuig verliezen waardoor het voertuig via een verhoogde middenberm op de rijbaan voor het tegmoetkomende verkeer terecht is gekomen en aldaar in botsing is gekomen met een tegemoetkomende personenauto. Dit alles vond plaats terwijl de verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank. De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte die gedragingen inderdaad heeft verricht.
De vraag is echter of de gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW. In dat artikel zijn een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid en het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat worden uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel genoemd. Door middel van een deugdelijk onderzoek van de mobiele telefoon van de verdachte staat vast dat zij de vastgestelde maximumsnelheid meerdere keren (fors) heeft overschreden. Zo blijkt uit dat onderzoek dat de verdachte vlak voor het ongeluk in Schiedam met een snelheid van 95 kilometer per uur reed terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan.
Op basis van het dossier kan echter niet worden bewezen dat de verdachte haar mobiele telefoon heeft vastgehouden. Zij heeft verklaard dat zij de telefoon in een houder had geklikt en dat het toestel bedraad met haar auto was verbonden. Wel staat vast dat zij meerdere malen gebruik heeft gemaakt van het toestel en dat zij aandacht heeft besteed aan de gammele (kabel)verbinding tussen het toestel en de auto en dat er gedurende de autorit ten minste één tekstbericht via WhatsApp is gestuurd door de verdachte. Hierbij is ook fysiek contact gemaakt met het toestel. Die handelingen vallen, samen met de overige gedragingen van de verdachte, onder handelingen die niet uitdrukkelijk afzonderlijk in artikel 5a WVW zijn vermeld. Wel bevat die bepaling in onderdeel m van het eerste lid een restcategorie, te weten het “overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang”. Volgens de wetgever wordt daarmee gedoeld op “alle verkeersnormen die in de Nederlandse wet- en regelgeving zijn vervat”. Het uitgangspunt voor verkeersgedrag is weliswaar niet neergelegd in de WVW of het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, maar is wel geformuleerd in artikel 13 van het Weense Verdrag inzake het wegverkeer waarin wordt bepaald dat elke bestuurder van een voertuig onder alle omstandigheden zijn voertuig dusdanig in zijn macht dient te hebben, dat hij in staat is de nodige voorzichtigheid te betrachten en hij te allen tijde in staat is alle vereiste handelingen te verrichten. Gelet daarop kunnen de geconstateerde omstandigheden slingerend rijden, het versturen van een tekstbericht via de telefoon die weliswaar in de houder zat en overige verrichte handelingen met de telefoon, het niet voortdurend de aandacht op de weg en bij het verkeer houden, de controle over het voertuig verliezen en daardoor op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terechtkomen ook worden aangemerkt als verkeersregels van soortgelijk belang als de in artikel 5a WVW uitdrukkelijk genoemde regels.
De tussenconclusie is dan ook dat de verdachte de verkeersregels heeft geschonden door de maximum toegestane snelheid te overschrijden, slingerend te rijden, een tekstbericht te sturen via haar mobiele telefoon, niet voortdurend de aandacht op de weg en bij het verkeer te houden en de controle over het voertuig te verliezen waardoor zij terecht is gekomen op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer.
Door de verdediging is opgemerkt dat niet bekend is hoe hard er in de andere bij het ongeval betrokken auto gereden is en hoe hard er door die bestuurster is geremd. Bij de beoordeling van de vraag of door de verdachte verkeersregels zijn geschonden, acht de rechtbank dit niet van belang. Evenwel merkt zij hierover het volgende op. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de bestuurster van de andere auto te hard heeft gereden. Uit de verklaringen van die bestuurster blijkt voorts dat zij haar gas al los had gelaten en zachtjes afremde toen zij de verdachte slingerend op haar eigen weghelft zag rijden en nog harder heeft geremd toen zij zag dat de verdachte via de middenberm op haar rijbaan terecht kwam. Hieruit leidt de rechtbank af dat de andere bestuurder heeft geprobeerd om een botsing te voorkomen.
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW – de mate waarin de verdachte onder invloed verkeerde van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen.
In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zodanig onder invloed was van alcohol dat de in haar bloed gemeten waarde meer dan vijf keer (1.04) zo hoog was als de grenswaarde voor beginnende bestuurders zoals de verdachte (0.20). Nu vaststaat dat sprake is van een aaneenschakeling van gevaarlijke verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Anders dan is bepleit door de verdediging is niet vereist dat het opzet van de verdachte gericht is op het gevolg, namelijk dat door het in ernstige mate schenden van de verkeersregels levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
De rechtbank is van oordeel dat de snelheid waarmee gereden wordt het gevolg is van een bewuste keuze. Dat kan anders zijn als er bijvoorbeeld gebreken in of aan het voertuig worden geconstateerd, maar dergelijke gebreken zijn door de verdediging niet gesteld en ook uit de verkeersongevallenanalyse niet gebleken. Dat geldt ook voor het bedienen van de telefoon die in een houder zit onder het rijden. Dat heeft een negatieve invloed op de concentratie en in het verlengde daarvan op de rijvaardigheid van de bestuurder. Dat geldt te meer als er met een verhoogde snelheid wordt gereden.
Ook voor het onder invloed van alcohol rijden geldt dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan en dat dit de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. Door die verminderde rijvaardigheid bestaat een aanmerkelijke kans dat de bestuurder ook andere verkeersregels schendt. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest, aangezien dit feiten van algemene bekendheid zijn.
Door haar telefoon te bedienen en zich onder het rijden te bemoeien met de aansluiting van de telefoon, terwijl zij fors te hard reed en onder invloed was van alcohol, heeft de verdachte dus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij ook andere verkeersregels zou schenden, zoals in dit geval slingerend rijden, de macht over het stuur verliezen en via de verhoogde middenberm op de voor het tegemoetkomende verkeer bedoelde weghelft terecht komen. De verdachte heeft dus ook opzet – in voorwaardelijk zin – gehad op het schenden van die verkeersregels.
Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het
in ernstige mateschenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van de verdachte eruit dat zij gedurende langere tijd de maximum toegestane snelheid heeft overschreden, slingerend heeft gereden, niet constant haar aandacht op de weg en bij het verkeer heeft gehouden terwijl zij onder invloed was van alcohol. Als gevolg daarvan is zij de macht over het stuur verloren en is de auto op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke
ernstigeschending van de verkeersregels.
d. Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat als op een vrijdagavond binnen de bebouwde kom met een forse overschrijding van de ter plaatse geldende maximum snelheid slingerend wordt gereden terwijl door de bestuurder onder het rijden aandacht wordt besteed aan het bedienen van een mobiele telefoon of de aansluiting van die telefoon en de bestuurder onder invloed van alcohol verkeert. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan blijkt uit de bewijsmiddelen: de verdachte is de macht over het stuur verloren en is over een verhoogde middenberm op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen. De tegenligger die de verdachte eerst slingerend zag komen aanrijden en vervolgens waarnam dat zij de macht over het stuur verloor, kon niet meer op tijd remmen om te voorkomen dat de auto van de verdachte op zijn kant tegen haar auto aan schoof. De rechtbank acht dus bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen – niet alleen van de inzittenden van de tegemoetkomende auto, maar óók van verdachte’s twee zeer jonge kinderen op haar achterbank – te duchten was
4.1.3.
Conclusie
Nu aan alle delictsbestanddelen van art. 5a WVW is voldaan, zal het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

1..

zij op ­­­­­­­­­­­­11 september 2020 te Schiedam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,04 milligram, ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar had bereikt­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­;

2..

zij op ­­­­­­­­­­­­­11 september 2020 te Schiedam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nieuwe Damlaan, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door toen daar- te rijden met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/uur en­­­-tijdens het besturen van dat voertuig gebruik te maken van een mobiele telefoon en­­­ handelingen te verrichten en­­­ berichten te versturen met een mobiele telefoon ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ en­­­-slingerend te rijden en­­­-haar aandacht niet voortdurend op de weg en­­­ het verkeer te houden en­­­-de controle over het voertuig te verliezen,
waardoor het voertuig - waarin twee jonge kinderen waren gezeten - via de verhoogde middenberm op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en aldaar in (frontale) botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende personenauto,
zulks terwijl zij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1.04 milligram);
2. primair
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is na een ruzie met haar partner met haar twee jonge kinderen in haar auto gestapt om van Roelofarendsveen naar Schiedam te rijden. De verdachte had zoveel alcohol gedronken dat in haar bloed een waarde werd gemeten die meer dan vijf keer zo groot was als de maximum grenswaarde voor beginnende bestuurders. Uit het onderzoek in de telefoon van de verdachte blijkt dat zij gedurende haar rit de maximum toegestane snelheid meerdere malen en gedurende langere tijd fors heeft overschreden. Vlak voor het ongeluk in Schiedam heeft haar telefoon een snelheid van 95 kilometer per uur geregistreerd terwijl daar 50 kilometer per uur was toegestaan. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte slingerend reed. In de auto was zij ook bezig met de bediening en aansluiting van haar mobiele telefoon. Vastgesteld kan worden dat zij door te rijden met een verhoogde snelheid, terwijl zij onder invloed was van alcohol en ondertussen aandacht besteedde aan haar mobiele telefoon, de macht over het stuur is verloren. Zij is met haar auto in een dwarsslip geraakt en over de verhoogde middenberm op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen. Daar kon een botsing, ondanks oplettendheid van de tegemoetkomende bestuurster die afremde en een botsing probeerde te voorkomen, niet worden voorkomen. De verdachte heeft bij het ongeluk een kleine hersenbloeding opgelopen waar zij nog hinder van ondervindt. Haar zeer jonge kinderen die op de achterbank in de auto zaten, zijn met de schrik vrijgekomen. De twee personen die in de auto zaten waar de verdachte mee in botsing is gekomen, zijn inmiddels hersteld van hun relatief lichte verwondingen.
De verdachte heeft de veiligheid van haar kinderen, andere verkeersdeelnemers en zichzelf in gevaar gebracht. Verkeersdeelnemers zijn voor hun veiligheid niet alleen afhankelijk van hun eigen rijgedrag, maar ook van het gedrag van anderen. De verdachte heeft haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de veiligheid van haar medeweggebruikers en van haar eigen kinderen onvoldoende in acht genomen. De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
In het voordeel van de verdachte wordt meegewogen dat zij uit eigen beweging en vrijwillig psychische hulp heeft gezocht. Het siert haart dat zij de slachtoffers een bloemetje heeft gestuurd en dat zij gestopt is met het drinken van alcohol.
Toch heeft de rechtbank twijfels bij het antwoord op de vraag of de verdachte volledig schuldbewust is. Uit haar reactie op bevindingen uit het onderzoek die betrekking hebben op de door haar gereden snelheid zou het tegendeel kunnen worden afgeleid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapport
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 oktober 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
Er zijn geen problemen geconstateerd op de verschillende leefgebieden. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht acht de reclassering niet nodig. De verdachte is in staat om een werkstraf uit te voeren. Wel voorziet de reclasssering in dat kader problemen met betrekking tot de verzorging van haar jongste dochter.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen. De rechtbank ziet gelet op hetgeen de reclassering in haar rapport over de thuissituatie van de verdachte heeft opgenomen aanleiding om de – op zich passende – eis van de officier van justitie niet geheel te volgen. In plaats van een deels voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen zal de rechtbank de helft van de voorgenomen taakstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De duur van de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen die zal worden opgelegd, is gelijk aan de duur van de periode dat het rijbewijs reeds ingenomen is geweest.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden en 27 (zevenentwintig) dagen;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
50 (vijftig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en R.J. Verbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1..

zij op of omstreeks 11 september 2020 te Schiedam als bestuurder van een motorrijtuig (personenaut)o, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,04 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereistennog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop haar voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;

2..

zij op of omstreeks 11 september 2020 te Schiedam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nieuwe Damlaan, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door toen daar- te rijden met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/uur en/of-tijdens het besturen van dat voertuig gebruik te maken van een mobiele telefoon en/of handelingen te verrichten en/of berichten te versturen met een mobiele telefoon en/of luide muziek te luisteren via een hoofdtelefoon en/of-slingerend te rijden en/of-haar aandacht niet voortdurend op de weg en/of het verkeer te houden en/of-de controle over het voertuig te verliezen,
waardoor het voertuig - waarin twee jonge kinderen waren gezeten - via de verhoogde middenberm op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en aldaar in (frontale) botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende personenauto,
zulks terwijl zij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:zij op of omstreeks 11 september 2020 te Schiedam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nieuwe Damlaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
-met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/uur heeft gereden en/of
-tijdens het besturen van dat voertuig gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon en/of handelingen heeft verricht en/of berichten heeft verstuurd met een mobiele telefoon en/of luide muziek heeft geluisterd via een hoofdtelefoon en/of
-slingerend heeft gereden en/of
-haar aandacht niet voortdurend op de weg en/of het verkeer heeft gehouden en/of
-de controle over het voertuig heeft verloren,
waardoor het voertuig - waarin twee jonge kinderen waren gezeten - via de verhoogde middenberm op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en aldaar in (frontale) botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende personenauto.