ECLI:NL:RBROT:2021:13014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
627487 / HA RK 21-1227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. A. Verweij
  • mr. W.J. Roos-van Toor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure met islamitische echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. el Hannouche. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. G.A.F.M. Wouters, rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een civielrechtelijke procedure waarin de vrouw, [naam vrouw], verzocht om medewerking aan een islamitische echtscheiding (talaq). Tijdens de zitting op 22 oktober 2021 ontstond er onduidelijkheid over de rol van de tolk, wat leidde tot de vrees van verzoeker dat de rechter partijdig was. De rechter had de vrouw toestemming gegeven om vragen te vertalen, wat verzoeker als onterecht beschouwde, aangezien er een beëdigde tolk aanwezig was. Verzoeker stelde dat deze gang van zaken zijn begrip van de procedure beïnvloedde en dat hij daardoor de indruk kreeg dat de rechter niet onpartijdig was.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De rechter had zijn vragen op een duidelijke manier gesteld en de conclusie dat verzoeker geen antwoord wilde geven op de vraag naar zijn bereidheid om de talaq uit te spreken, was onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. De wrakingskamer concludeerde dat de handelswijze van de rechter niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen door vooringenomenheid kon zijn ingegeven. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 627487 / HA RK 21-1227
Beslissing van 12 november 2021
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende in [naam land] ,
verzoeker,
advocaat mr. J. el Hannouche te Utrecht,
strekkende tot wraking van:
mr. G.A.F.M. Wouters, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Ter zitting van 22 oktober 2021 is door de rechter behandeld de civielrechtelijke vordering van [naam vrouw] , hierna de vrouw, tegen verzoeker. Die procedure draagt als kenmerk 610991 / HA ZA 21-12.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de advocaat van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
1.2
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de genoemde zitting van 22 oktober 2021
1.3
Verzoeker, zijn advocaat en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Aan de vrouw en haar advocaat is kennis gegeven van de zitting van de wrakingskamer.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft schriftelijk aangegeven niet in de wraking te berusten.
1.4
Ter zitting van 8 november 2021, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: de advocaat van verzoeker, de rechter en de vrouw. Verzoeker is tijdens de zitting door de rechtbank via een beeld- en geluidverbinding gehoord met een tolk Urdu (mevrouw [naam tolk] ). Verzoeker en zijn advocaat, alsmede de rechter hebben hun standpunten (nader) toegelicht.
1.5
Met instemming van alle partijen heeft de voorzitter hetgeen ter zitting is besproken ten behoeve van verzoeker in het Engels samengevat als de beeld- en geluidverbinding met de tolk problemen gaf.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven –:
2.1.1.
Verzoeker en de wederpartij in de bodemprocedure liggen al meer dan tien jaar met elkaar in de clinch; er zijn talrijke procedures over en weer. In de onderhavige bodemprocedure vordert de vrouw – kort gezegd – veroordeling van verzoeker tot medewerking aan het bewerkstelligen van de echtscheiding van partijen naar islamitisch recht.
2.1.2.
Ter zitting van 22 oktober 2021 was voor verzoeker een beëdigde en gecertificeerde tolk aanwezig. Het vertalen moet dan ook via die beëdigde tolk gaan. Dat is zo in strafzaken en in vreemdelingenzaken en dient naar analogie ook zo te gaan in civiele zaken.
2.1.3.
Ter zitting heeft de rechter aan de wederpartij de rol van tolk heeft toegekend, terwijl er een beëdigde tolk aanwezig was. Ook het vertalen van slechts een paar zinnen of van een vraag is tolken en moet door de tolk worden gedaan. De advocaat van verzoeker heeft tegen deze gang van zaken bezwaar gemaakt, maar de rechter is aan die bezwaren voorbij gegaan, waarbij de rechter heeft gezegd dat hij de orde ter zitting bepaalt. De vrouw heeft vervolgens aan verzoeker een vraag kunnen stellen op een manier die haar uitkomt en die voor de rechter, de griffier en de advocaat van verzoeker niet was te controleren. Die verantwoordelijkheid kan de rechter niet nemen en niet dragen. Het Nederlandse rechtsstelsel laat hiervoor geen ruimte. De beëdigde tolk maakte in dit verband overigens wel een opmerking: mevrouw gebruikte een zeer slecht dialect.
2.1.4.
Als de tolk het niet goed zou doen, wat verzoeker betwist, moet een andere beëdigde tolk worden gevraagd en niet – zoals de rechter deed – de tegenpartij laten tolken. Verzoeker woont in [naam land] ; hij spreekt een andere taal en heeft een andere culturele achtergrond. Door deze gang van zaken begreep verzoeker niet wat er gebeurde en is bij hem de vrees ontstaan dat de rechter mogelijk partijdig is en die vrees is objectief gerechtvaardigd.
2.1.5.
Verzoeker heeft tweemaal geantwoord op de vraag van de rechter of hij bereid is alsnog de ‘talaq’ te geven. Verzoeker zei dat daartoe geen noodzaak is, want er is al een ‘khula’. Er is al een islamitische echtscheiding en die kan niet nog een keer worden gegeven. De rechter zei vervolgens: u heeft mijn vraag niet beantwoord en daar verbind ik de gevolgen aan die ik nodig acht. Bij verzoeker ontstond hierdoor de indruk dat zijn antwoord niet het antwoord was dat de rechter wilde horen. Het steekt verzoeker dat de rechter vindt dat hij geen antwoord op zijn vraag gegeven heeft. De gevolgen daarvan kunnen verstrekkend zijn. Ook hierdoor ontstond bij verzoeker objectief de indruk dat de rechter niet onpartijdig was en dat de rechter zijn beslissing al had genomen, waarbij verzoeker wordt gedwongen de echtscheiding uit te spreken.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
De zitting van 22 oktober 2021 verliep via een Skype-verbinding en met bijstand van een tolk voor verzoeker, zodat de communicatie met partijen wat moeizamer verliep dan in de situatie waarin partijen en de tolk in de zittingszaal door de rechter worden gehoord.
De rechter heeft ter zitting niet de vrouw de rol van tolk laten vervullen. De rechter heeft verzoeker een paar maal een vraag gesteld, waarop naar het idee van de rechter door verzoeker geen duidelijk antwoord werd gegeven. Hierop vroeg de vrouw of zij de vraag mocht vertolken. De rechter heeft dat toegestaan, ondanks dat de advocaat van verzoeker zei dat hij dat niet wilde. De rechter wilde verder met de zitting en wilde zijn vraag aan verzoeker beantwoord krijgen. Om die reden heeft de rechter tegen de vrouw gezegd: u mag deze vraag vertalen. Dat is ook gebeurd. Vervolgens kwam er nog steeds geen duidelijk antwoord op de vraag, waarop de rechter de vraag ook aan de advocaat van verzoeker heeft gesteld.
2.2.2.
Iets later tijdens de zitting heeft de rechter een andere vraag gesteld aan verzoeker. Naar het idee van de rechter kwam daar tot driemaal toe geen antwoord op. Vervolgens heeft de rechter tegen verzoeker gezegd: ik heb het idee dat u niet wilt antwoorden op mijn vraag. Daar kan ik gevolgen aan verbinden in het verdere verloop van het proces. Vervolgens gaf de advocaat van verzoeker aan dat hij een schorsing wilde en na die schorsing heeft de advocaat het wrakingsverzoek geformuleerd.
2.2.3.
Tijdens de zitting is de rechter ook een paar maal kritisch geweest naar de vrouw en haar advocaat. Wat de rechter betreft was de wijze van behandelen ter zitting in balans.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Verzoeker heeft dat ook niet gesteld.
3.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5.
In de kern is het verzoek tot wraking gebaseerd op twee gronden, te weten
1. de omstandigheid dat de rechter ter zitting aan de wederpartij van verzoeker de rol van tolk heeft toegekend en
2. de conclusie van de rechter dat verzoeker tot driemaal toe niet had geantwoord op zijn vraag en dat hij daaraan de gevolgen kon verbinden die hij nodig acht.
3.6.
Voor wat de gang van zaken ter zitting van 22 oktober 2021 betreft, gaat de wrakingskamer uit van het proces-verbaal van die zitting, dat bij de stukken is gevoegd. Ten aanzien van de inhoud van dit proces-verbaal zijn in de wrakingsprocedure geen bezwaren aangevoerd of opmerkingen gemaakt, zodat de wrakingskamer van de juistheid van dat proces-verbaal uitgaat.
de tweede wrakingsgrond
3.7.
Het proces-verbaal (bladzijde 5) relateert onder meer het volgende, waarbij ‘R’ staat voor de rechter en ‘ [naam verzoeker] ’ staat voor verzoeker:
“…….
R Partijen moeten er rekening mee houden dat hierover getuigen gehoord worden.Andere vraag: is [naam verzoeker] bereid de talaq alsnog uit te spreken?
[naam verzoeker] U kunt getuigen horen, maar het woord talaq is niet gevallen
R Maar ik vroeg: bent u bereid talaq alsnog uit te spreken?
[naam verzoeker] Tien jaar geleden gescheiden in Nederland, ze is al gescheiden
R Een echtscheiding naar Nederlands recht is blijkens jurisprudentie niet voldoende voor een echtscheiding in [naam land] .Mijn vraag is daarom nog steeds: bent u bereid alsnog de talaq uit te spreken en stelt u daaraan voorwaarden?
[naam verzoeker] Zij heeft via de rechtbank scheiding aangevraagd en gekregen en dat is een khula-scheiding.
R Ik leid hieruit af dat u geen antwoord wil geven op deze vraag, ik kan daaraan de gevolgen daaraan verbinden die ik nodig acht.
…….”
3.8.
Uit vorenstaand citaat uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter ter zitting driemaal achtereen aan verzoeker heeft gevraagd of hij bereid is de ‘talaq’ alsnog uit te spreken. Die vraag was voor verzoeker eenvoudig te beantwoorden met ‘ja’ of ‘nee’. Voorts blijkt uit dat proces-verbaal dat verzoeker tot driemaal toe die vraag van de rechter niet op die wijze heeft beantwoord, maar daarop telkens heeft gereageerd met op dat moment niet ter zake doende opmerkingen. Verzoeker heeft aldus antwoord gegeven op de niet-gestelde vraag of het nodig of mogelijk was de ‘talaq’ uit te spreken en de vraag naar zijn bereidheid onbeantwoord gelaten. Vervolgens heeft de rechter meegedeeld dat hij hieruit afleidde dat verzoeker geen antwoord wilde geven op de vraag naar zijn bereidheid en dat hij daaraan de gevolgen kan verbinden die hij nodig acht. Naar het oordeel van de wrakingskamer was deze conclusie van de rechter onder deze omstandigheden gerechtvaardigd en niet onbegrijpelijk. Hieruit kan geen geobjectiveerde vrees van vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
de eerste wrakingsgrond
3.9.
Ten aanzien van deze wrakingsgrond stelt de wrakingskamer voorop dat tot de taak van de rechter behoort om tijdens een mondelinge behandeling naar aanleiding van de stellingen van de partijen nader onderzoek te doen en zo nodig kritische vragen te stellen. Een mondelinge behandeling heeft in ieder geval tot doel het verkrijgen van al die inlichtingen die voor het door de rechter te geven oordeel van belang kunnen zijn. De rechter kan zich hierbij actief opstellen. In algemeen heeft de rechter een grote vrijheid de zitting in te richten zoals hij nodig acht en hij kan daarbij een andere wijze van inrichten kiezen dan door partijen wordt verwacht. Bij de inrichting van de zitting zullen er momenten zijn dat ene partij zich met een bepaalde vraag of handelswijze onprettiger voelt dan de andere partij.
3.10.
De wrakingskamer herinnert eraan dat een voor een partij onwelgevallige handelswijze van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die handelswijze op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening daartegen mocht openstaan. Het is niet aan de wrakingskamer om de handelswijze van de rechter inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste handelswijzen.
3.11.
Dat kan anders zijn indien een aangevochten handelswijze zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat die door vooringenomenheid is ingegeven.
3.12.
Het proces-verbaal (bladzijden 3 en 4) relateert onder meer het volgende, waarbij ‘R’ staat voor de rechter, ‘ [naam verzoeker] ’ staat voor verzoeker, ‘ [naam vrouw] ’ staat voor mevrouw [naam vrouw] en ‘Mr. El H.’ staat voor de advocaat van verzoeker:
“…….
R Heeft u de talaq toen 3 keer uitgesproken zoals [naam vrouw] zegt?
[naam verzoeker] Nee, ik heb de talaq niet in mijn mond gehad
R Kan iemand anders dat namens u doen?
[naam verzoeker] In de islam is het niet mogelijk dat iemand anders de talaq uitspreekt, iemand anders kan dat niet doen
R Laat ik de volgende vraag voor [naam verzoeker] abstract formuleren: stel een man, niet zijnde [naam verzoeker] , spreekt in het bijzijn van 4 getuigen en de imam, de talaq uit. Is dat dan naar islamitisch recht voldoende om een talaq-scheiding te bewerkstelligen?
[naam verzoeker] Het woord talaq is tijdens die bijeenkomst niet gevallen, we wilden dat woord niet gebruiken, die oom zei dat ze wilde scheiden via de rechtbank
R Maar dat is niet de vraag. Stel dat de man de talaq uitspreekt in zo’n gezelschap, is dat voldoende?
[naam verzoeker] Nee, dat is absoluut niet mogelijk
R Ik denk dat u mijn niet begrijpt. Ik herhaal de vraag.
[naam vrouw] Ik merk op dat de tolk uw vraag niet goed vertaalt in het Urdu. Mag ik uw vraag vertalen en stellen aan [naam verzoeker] ?
Mr. El H. Ik maak hier bezwaar tegen. U moet gebruik maken van de tolk.
R Ik constateer dat ik inmiddels mijn vraag herhaaldelijk aan [naam verzoeker] heb gesteld en tot nu toe geen antwoord heb gekregen. Ik bepaal de orde tijdens deze zitting. Ik laat daarom toe dat [naam vrouw] mijn vraag vertaalt en aan [naam verzoeker] voorlegt.
[ [naam vrouw] spreekt in een voor de rechter en griffier niet verstaanbare taal.]
[naam verzoeker] Volgens de [naam land] wet moet de scheiding worden geregistreerd.
tolk Ik merk op dat [naam vrouw] sprak geen Urdu, maar een zeer slecht dialect gebruikte.
mr. M Maar [naam verzoeker] begreep haar kennelijk wel.
R Of [naam verzoeker] begreep wat [naam vrouw] zei, kan ik niet beoordelen. We komen zo niet verder. Daarom vraag ik aan mr. El Hannouche hoe volgens hem een talaq in zijn werk moet gaan.
mr. El H. De [naam land] wet maakt geen onderscheid in de verschillende stadia. Een talaq moet geregistreerd worden bij een rechtbank, anders is er geen rechtsgeldige talaq. In het ongeschreven recht is sprake van een mondelinge talaq met getuigen.
R Is een mondeling uitgesproken talaq in bijzijn van getuigen een 1e stap om tot een voltooide scheiding te komen?
mr. El H. Daar lijkt het wel op.
R Dan zitten we wel met bewijsprobleem. [naam vrouw] zegt: [naam verzoeker] heeft de talaq uitgesproken, maar [naam verzoeker] ontkent dat. Dat betekent dat [naam vrouw] moet bewijzen dat de talaq wél is uitgesproken.
…….”
3.13.
In dit licht bezien, geeft hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding om aan te nemen dat er zich omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees, objectief gerechtvaardigd was.
3.13.1.
Immers, de (abstract geformuleerde) vraag van de rechter naar de wijze waarop een ‘talaq’ tot stand komt, was belangrijk voor de rechter en hij wilde niet dat er misverstand was over deze vraag. Wie het antwoord van verzoeker op de door de vrouw aan hem gestelde vraag uiteindelijk heeft vertaald, wordt uit het proces-verbaal niet duidelijk. In ieder geval was de conclusie van de rechter: “Of [naam verzoeker] begreep wat [naam vrouw] zei, kan ik niet beoordelen. We komen zo niet verder.” Hiermee heeft de rechter laten blijken dat hij niet (zonder meer) uitging van (de juistheid van) het antwoord van [naam verzoeker] .
3.13.2.
Vervolgens heeft de rechter een vraag voorgelegd aan de advocaat van verzoeker, die daarop ook heeft geantwoord. Ook hieruit blijkt dat de rechter niet (zonder meer) uitging van (de juistheid van) het antwoord van [naam verzoeker] . In beide gevallen geldt overigens dat de rechter hieraan kennelijk geen consequenties verbindt of wil verbinden. Hij vermeldt daarover immers niets, waar hij later in de mondelinge behandeling dit wel expliciteert.
3.13.3.
Ten slotte concludeert de rechter – bij wijze van voorlopig oordeel – dat er een bewijsprobleem is en dat de bewijslast bij de vrouw komt te liggen. De partij die de bewijslast heeft, heeft ook het bewijsrisico en dat werd – naar voorlopig oordeel – niet bij verzoeker, maar juist bij zijn wederpartij neergelegd.
3.14.
Het enkele feit dat een vraag is vertaald of gesteld door [naam vrouw] is dan ook, in het licht van wat daarvoor en daarna op de mondelinge behandeling is gebeurd, onvoldoende voor de geobjectiveerde vrees van partijdigheid. Van een handelswijze die zo onbegrijpelijk is dat deze niet anders dan door vooringenomenheid kan zijn ingegeven, is evenmin sprake.
conclusie
3.15.
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. G.A.F.M. Wouters.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. A. Verweij en
mr. W.J. Roos-van Toor, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op
12 november 2021 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.