In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2021 een verzoek tot wraking van mr. B.J.R. van Tongeren afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een civiele procedure tegen de Regionale Belasting Groep (RBG), stelde dat de rechter vooringenomen was en de procedure niet correct had gevolgd. Het verzoek tot wraking volgde na een zitting op 19 oktober 2021, waar de rechter het verzoekschrift van verzoeker tot toepassing van de hardheidsclausule behandelde. Verzoeker was van mening dat de rechter niet adequaat had gereageerd op zijn verzoek en dat er al beslag was gelegd op zijn inkomen door de RBG.
De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de uitleg die de rechter aan verzoeker had gegeven over de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule niet onbegrijpelijk was. De wrakingskamer benadrukte dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking. De vrees van verzoeker voor vooringenomenheid was niet gerechtvaardigd op basis van objectieve factoren. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen.
Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.