ECLI:NL:RBROT:2021:13005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
ROT 21/394
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Export van Wajong-uitkering naar Bonaire en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft eiser verzocht om zijn Wajong-uitkering te mogen exporteren naar Bonaire, nadat verweerder deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank Rotterdam heeft op 22 december 2021 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de rechtbank oordeelde dat de redenen van eisers moeder om naar Bonaire te verhuizen objectief en dwingend van aard zijn. Eiser is afhankelijk van de zorg van zijn moeder, die kampt met lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat de noodzaak voor de verhuizing naar Bonaire voldoende is om de hardheidsclausule van toepassing te verklaren, waardoor eiser zijn Wajong-uitkering mag exporteren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en verklaarde het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak van individuele beoordeling bij de toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de Wajong-regeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Nobel.

Procesverloop

Eiser heeft op 29 november 2019 en 2 december 2019 aan verweerder doorgegeven dat hij
wil verhuizen naar Bonaire en dat hij zijn uitkering op grond van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) wil meenemen.
Bij schrijven van 3 december 2019 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het niet
mogelijk is om zijn Wajong-uitkering mee te nemen, omdat eiser dan niet meer woonachtig
is in Nederland. Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 13 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen dit besluit van 13 februari 2020 ingestelde beroep is bij uitspraak van 23 oktober 2020 door deze rechtbank gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij nieuw besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 22 december 2021 heeft de rechtbank ook in de zaak met procedurenummer ROT 21/488, betreffende het beroep van [naam eiser] een gelijkluidende uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft verweerder aan eiser met ingang van
27 september 2012 een Wajong-uitkering toegekend. Op 29 november 2019 en 2 december 2019 heeft eiser verzocht zijn Wajong-uitkering te mogen exporteren naar Bonaire. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
2. In het bestreden besluit overweegt verweerder dat het uitgangspunt is dat een Wajong-uitkering niet kan worden geëxporteerd. De door eiser genoemde omstandigheden geven geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen, want eisers situatie voldoet niet aan de drie in het beleid van verweerder genoemde voorbeeldsituaties. In dit verband overweegt verweerder dat niet is komen vast te staan dat eisers ouders genoodzaakt zijn buiten Nederland te gaan wonen, of dat sprake is van een noodzakelijke medische behandeling of het aanvaarden van arbeid met een re-integratieperspectief.
3. Eiser stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Volgens eiser gaat het niet om een eigen keuze, maar om een noodzaak om zich buiten Nederland te vestigen. De familie van eiser woonde altijd al op Bonaire. Zijn ouders willen slechts terug naar huis. Wegens de medische situatie van de zus van eiser is het gezin in 2004 naar Nederland gekomen. Inmiddels is eisers zus uitbehandeld en kan het gezin terug naar Bonaire. Zowel eiser, als zijn zus zijn afhankelijk van de hulp van het gezin. De noodzaak van de verhuizing blijkt ook uit het feit dat de moeder van eiser kampt met lichamelijke en psychische klachten. Deze klachten zijn afgenomen sinds het gezin de verhuizing naar Bonaire aan het voorbereiden is. Ter staving van zijn standpunt heeft eiser het huisartsenjournaal van zijn moeder overgelegd. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en derhalve in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser doet een dringend beroep op de hardheidsclausule ex artikel 3:19, negende lid van de Wajong. Eiser moet de woonplaats volgen van degene, in dit geval de moeder, van wie hij in zijn verzorging afhankelijk is.
4.1
Op grond van artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong eindigt het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen.
Op grond van artikel 3:19, negende lid, van de Wet Wajong kan verweerder het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2
Verweerder heeft in zijn Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2003, 84, pag. 17, hierna: Besluit) neergelegd hoe uitvoering zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule.
Volgens artikel 2 van het Besluit is van een onbillijkheid van overwegende aard sprake indien de jonggehandicapte naar het oordeel van verweerder zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
het ondergaan van een medische behandeling van enige duur:
het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
Volgens de toelichting op artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit moeten de redenen waarom de verzorgende persoon buiten Nederland gaat wonen objectief en dwingend van aard zijn en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
5. Niet in geschil is dat eiser volledig afhankelijk is van derden, in dit geval zijn ouders, en dat hij niet zelfstandig kan zorgdragen voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de redenen van de verzorgende personen om buiten Nederland te gaan wonen objectief en dwingend van aard zijn en dus niet in overwegende mate gebaseerd zijn op een eigen keuze.
Vooropgesteld wordt dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van de Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, die door verweerder deels expliciet zijn genoemd in het Besluit en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De invulling die verweerder in zijn beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven is, zoals de Centrale Raad van Beroep eerder heeft geoordeeld, niet onjuist of onredelijk (vergelijk de uitspraak van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101).
Uit de toelichting bij het Besluit volgt dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook in andere dan de drie in artikel 2 genoemde situaties kan er grond zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. Naar het oordeel van de rechtbank is van een uitzonderlijke situatie in deze sprake. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is namelijk gebleken dat de moeder van eiser kampt met lichamelijke en psychische klachten en dat zij de verantwoordelijkheid draagt voor de verzorging van vijf kinderen waarvan er drie ziek, danwel hulpbehoevend zijn. In Bonaire heeft zij de beschikking over een ruim netwerk dat haar kan ondersteunen bij de verzorging van haar kinderen. Daarbij acht de rechtbank aannemelijk dat in deze bijzondere situatie eisers moeder afhankelijk is van de feitelijke en vooral emotionele ondersteuning van haar familie. Daarin ziet de rechtbank voldoende noodzaak voor eisers moeder om zich op Bonaire bij haar familie te vestigen. De rechtbank acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat eisers moeder geen keuze heeft dan dat ze naar Bonaire gaat verhuizen, dat is gelet op het voorgaande slechts aan te merken als noodzakelijk. Nu eiser bovendien afhankelijk is van de zorg van zijn moeder is aan de vereisten van artikel 2, aanhef en onder C van het Besluit voldaan. Zelfs als hieraan niet voldaan zou zijn dan nog valt het hiervoor weergegeven belang van eiser onder de ruim omschreven hardheidsclausule.
6. Gelet op het hiervoor overwogene kan het bestreden besluit niet in stand blijven wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond te verklaren, te bepalen dat eiser zijn Wajong-uitkering mag exporteren naar Bonaire en het primaire besluit te herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor
de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.030,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat eiser zijn Wajong-uitkering mag exporteren naar Bonaire;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.030,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Golić-Camdzić, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 december 2021.
de griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.