ECLI:NL:RBROT:2021:12975

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
9232624 Cv EXPL 21-17843
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energiekosten en opzegvergoeding na beëindiging leveringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen DGB Energie B.V. en een gedaagde die in persoon procedeert. De eiser, DGB Energie B.V., heeft de gedaagde aangesproken op betaling van openstaande energiekosten en een opzegvergoeding na de beëindiging van een leveringsovereenkomst voor gas en elektriciteit. De overeenkomst was op 21 september 2020 gesloten voor een periode van vijf jaar, maar de gedaagde heeft deze op 21 november 2020 opgezegd. DGB heeft vervolgens eindnota's en voorschotnota's gestuurd, die de gedaagde onbetaald heeft gelaten. De gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat de overeenkomst tot stand is gekomen door misleiding en dat hij niet verantwoordelijk is voor de openstaande bedragen omdat de levering al was beëindigd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn beroep op dwaling en dat hij de openstaande bedragen alsnog moet betalen. De kantonrechter heeft de vordering van DGB toegewezen, met uitzondering van een dubbele opzegvergoeding, en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 452,24, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9232624 \ CV EXPL 21-17843
uitspraak: 15 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DGB Energie B.V.,
gevestigd te: Hardenberg,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 7 mei 2021,
gemachtigde: [naam gemachtigde] te [plaats 1] ,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n.
[handelsnaam] ,
wonende en zaakdoende te: [plaats 2] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als [gedaagde] respectievelijk DGB.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, met productie;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis (nader) bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] drijft een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] aan de [adres] te Barendrecht (hierna: het leveringsadres).
2.2.
Op 21 september 2020 hebben partijen een overeenkomst ten aanzien van de levering van gas en elektriciteit gesloten (hierna: de leveringsovereenkomst). De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 5 jaar.
2.3.
In de leveringsovereenkomst staat - voor zover van belang- het volgende vermeld:
“(…)
Extra informatie
Termijnbedrag:
Het maandelijkse termijnbedrag is een indicatie op basis van het opgegeven verbruik dat mogelijk een schatting is. Dit termijnbedrag kan worden aangepast door de leverancier als zij het verbruik ontvangen van uw netbeheerder.
(…)”
2.4.
Op de leveringsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden DGB Energie B.V van toepassing (hierna: ‘de algemene voorwaarden’). Art 21 van de algemene voorwaarden luidt -voor zover van belang- als volgt:
“(…)
21.3
Heeft u een overeenkomst met een vaste einddatum en beëindigt u deze overeenkomst eerder dan de afgesproken einddatum? Dan kunnen wij u hiervoor een opzegvergoeding in rekening brengen.
(…)”
2.5.
In de Aanvullende voorwaarden DGB Energie B.V. voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers behorende bij de Algemene voorwaarden elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 (hierna: ‘de aanvullende voorwaarden’) staat het volgende vermeld:
“Opzegvergoeding
A3. De opzegvergoeding uit artikel 21.3 is voor een Consument afhankelijk van de duur van de overeenkomst en de resterende looptijd van de overeenkomst. (..) Zie onderstaande tabel voor de betreffende opzegvergoeding:
resterende looptijdovereenkomst opzegvergoeding
(..) (..)
Minimaal 2,5 jaar € 125,00
2.6.
DGB heeft op 24 september 2020 een bevestigingsbrief aan [gedaagde] gestuurd met daarbij de bevestiging leveringsovereenkomst energie (Gas/Elektra), de leveringsovereenkomst Energie (Gas/Elektra), de algemene voorwaarden DGB Energie B.V, de Voorwaarden compensatie opzegvergoeding DGB Energie B.V. en het formulier voor ontbinding/herroeping gevoegd. In die brief staat – voor zover hier van belang –:
“(…)
Na ongeveer één jaar weten wij uw daadwerkelijke verbruik over het betreffende jaar en wordt uw jaarnota opgesteld a.d.h.v. opgevraagde of uitgelezen meterstanden. (…)
2.7.
In de bevestiging van de leveringsovereenkomst staat -voor zover van belang- het volgende vermeld:
“(…)
Uitgangspunt indicatie voorschot
U dient er rekening mee te houden dat het berekende voorschotbedrag een indicatie is en het daadwerkelijke voorschot aan de hand van uw persoonlijk situatie kan afwijken.
(…)
Bedenktijd
U heeft 14 dagen bedenktijd* vanaf de bevestigingsdatum van de leveringsovereenkomst Energie (Gas / Elektra). Binnen deze 14 dagen kunt u kosteloos, opzeggen via bijgevoegd |Formulier voor ontbinding/herroeping.
* Dit geldt alleen voor kleinverbruik aansluitingen en is niet van toepassing wanneer u afstand heeft gedaan van de bedenktijd.
(…)”
2.8.
[gedaagde] heeft de leveringsovereenkomst op 21 november 2020 opgezegd.
2.9.
DGB is op 27 november 2020 gestopt met de levering van elektriciteit en gas aan het leveringsadres.
2.10.
[gedaagde] heeft de voorschotnota’s van 1 december 2020 voor de periode december 2020 voor de levering van elektriciteit en gas van respectievelijk € 153,95 en € 171,71 (inclusief btw) onbetaald gelaten. De uiterste betaaldatum van deze facturen was 19 december 2020.
2.11.
DGB heeft op 2 december 2020 de eindnota’s voor de levering van elektriciteit en gas opgemaakt. Deze nota’s bedragen respectievelijk € 165,00 en € 166,58 (incl. btw). In beide eindnota’s is een bedrag van € 125,- opgenomen als “opzegvergoeding” en een bedrag van € 40,- (incl. btw) voor “totale aanmaningskosten”. Daarnaast is op het verschuldigde bedrag ingevolge de eindnota voor de levering van elektriciteit een bedrag van € 153,95 (incl. btw) aan “totaal betaalde voorschotten” in mindering gebracht en op het verschuldigde bedrag ingevolge de eindnota voor gas een bedrag van € 171,71 (incl. btw). De uiterste betaaldatum van deze facturen was 3 januari 2021. [gedaagde] heeft deze eindnota’s onbetaald gelaten.
2.12.
DGB en haar gemachtigde hebben [gedaagde] in de periode van 14 december 2020 tot en met 8 april 2021 tot betaling gemaand.

3..De vordering

3.1.
DGB heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:
tot betaling van een bedrag van € 657,24, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente met ingang van de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
in de kosten van dit geding, met inbegrip van de ter zake bestaande gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en -voor het geval de betaling van de proceskosten niet binnen deze termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag van algehele betaling en met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de nakosten.
3.2.
DGB heeft naast de hierboven onder 2. genoemde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
[gedaagde] is, ondanks daartoe te zijn aangemaand, tekortgeschoten in de nakoming van de met DGB gesloten leveringsovereenkomst door de voorschotnota’s van 1 december 2020 en de eindnota’s van 2 december 2020 onbetaald te laten. DGB vordert uit hoofde van nakoming van de overeenkomst een bedrag van in totaal € 657,24 aan hoofdsom. Naast dit bedrag vordert DGB primair op grond van artikel 6:119a BW de wettelijke handelsrente over het openstaande bedrag die, berekend vanaf de dag van verzuim tot en met 7 mei 2021 € 4,64 bedraagt. Subsidiair vordert DGB de wettelijke rente over dit bedrag op grond van artikel 6:119 BW. Voorts heeft zij een vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd van € 98,59 op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW.

4..Het verweer

4.1.
Volgens [gedaagde] is de leveringsovereenkomst door misleiding tot stand gekomen. [gedaagde] werd op 21 september 2020 gebeld door een callcentermedewerker die zich voordeed als iemand van een energiecollectief. De medewerker gaf aan dat [gedaagde] eerder via hen was overgestapt van energieleverancier en dat zijn maandelijkse energiekosten fors omlaag konden. De callcentermedewerker heeft een indicatie afgegeven voor de maandelijkse kosten van gas en elektriciteit van in totaal € 240,87. Omdat dit een forse besparing was voor [gedaagde] is hij akkoord gegaan. In november 2020 werd echter een totaalbedrag van € 324,66 van zijn rekening geïncasseerd. Dit bedrag was veel hoger dan de voorgehouden € 240,87. Deze automatische incasso heeft [gedaagde] weten te voorkomen. Door de uitspraken van de callcentermedewerker is [gedaagde] op het verkeerde been gezet. [gedaagde] heeft de overeenkomst daarom opgezegd.
4.2.
DGB heeft twee aparte overeenkomsten opgemaakt en brengt twee maal een opzegvergoeding in rekening. De callcentermedewerker heeft niet meegedeeld dat er sprake zou zijn van een splitsing tussen elektriciteit en gas.
4.3.
De facturen van 1 december 2020 hebben betrekking op het voorschotbedrag over de maand december 2020. Dit is onmogelijk omdat [gedaagde] de overeenkomst per 21 november 2020 heeft beëindigd.
4.4.
[gedaagde] heeft wel degelijk verweer gevoerd in de buitengerechtelijke fase. Aan hem werd alleen meegedeeld dat hij moest betalen.

5..De beoordeling

5.1.
Het geschil ziet op de vraag of [gedaagde] de in 2.10 en 2.11 genoemde voorschotnota’s en eindnota’s aan DGB verschuldigd is.
Dwaling?
5.2.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat [gedaagde] een beroep heeft willen doen op de vernietigbaarheid van de leveringsovereenkomst wegens dwaling in de zin van artikel 6:228 sub a en of b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ingevolge die bepaling is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien (a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten dan wel (b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. In artikel 6:228 lid 2 BW staat onder meer dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die in verband met de in het verkeer geldende opvattingen of omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijft de gestelde dwaling (inhoudende dat [gedaagde] in de veronderstelling verkeerde dat zijn maandlasten fors zouden dalen) op grond van artikel 6:228 lid 2 BW voor rekening van [gedaagde] . In zowel de leveringsovereenkomst als in de bevestiging van de overeenkomst staat immers expliciet vermeld dat het maandelijkse termijnbedrag althans het berekende voorschotbedrag een indicatie is en het daadwerkelijke voorschot aan de hand van de persoonlijk situatie dan wel het daadwerkelijke verbruik kan afwijken. Op basis van deze informatie had het voor [gedaagde] duidelijk kunnen en moeten zijn dat het termijn-/voorschotbedrag nog zou kunnen veranderen en hoger uit zou kunnen vallen. [gedaagde] heeft vervolgens geen gebruik gemaakt van de aan hem geboden mogelijkheid om de overeenkomst binnen 14 dagen na het sluiten daarvan kosteloos te herroepen. Het beroep op dwaling treft gelet op het voorgaande geen doel.
Voorschotnota’s van 1 december 2020
5.4.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat hij de voorschotfacturen over de periode december 2020 niet is verschuldigd, omdat de levering van energie al op 27 november 2020 is geëindigd. Dit verweer wordt verworpen. Hoewel aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat in december 2020 geen energie meer is geleverd, betekent dit niet dat de voorschotfacturen voor december 2020 niet zijn verschuldigd. Die in rekening gebrachte voorschotten zijn immers in de eindafrekeningen van 2 december 2020 verrekend met hetgeen [gedaagde] aan DGB moet betalen (zie 2.11). Als de kantonrechter zou oordelen dat de voorschotfacturen voor december 2020 niet door [gedaagde] hoeven te worden betaald, zou dit inhouden dat DGB in haar eindfacturen van 2 december 2020 een bedrag van in totaal € 325,66 aan in rekening gebrachte voorschotten teveel in mindering heeft gebracht. [gedaagde] moet dit bedrag daarom hoe dan ook betalen, of het nu is in de vorm van de voorschotfacturen of in de vorm van hogere eindnota’s. De gevorderde bedragen uit hoofde van de voorschotfacturen voor de periode december 2020 van € 153,95 + € 171,71 (in totaal) € 325,66 worden dan ook toegewezen.
Eindnota’s van 2 december 2020
5.5.
In beide eindnota’s van 2 december 2020 is een opzegvergoeding van € 125,00 begrepen. [gedaagde] betwist dat hij twee maal een opzegvergoeding van € 125,00 is verschuldigd. DGB stelt hier tegenover dat op grond van artikel 95m lid 11 van de Elektriciteitswet en artikel 52b lid 11 van de Gaswet een opzegvergoeding in rekening kan worden gebracht indien een overeenkomst voor bepaalde tijd voortijdig wordt beëindigd door een klant. Daarnaast verwijst zij naar artikel 21.3 van de algemene voorwaarden en artikel A3 van de aanvullende voorwaarden.
5.6.
In artikel 95m lid 8 van de Elektriciteitsnet en artikel 52b lid 8 van de Gaswet is bepaald dat indien sprake is van een overeenkomst voor bepaalde duur, de leverancier in deze overeenkomst kan opnemen dat bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst de afnemer een redelijke vergoeding is verschuldigd. In artikel 21.3 van de algemene voorwaarden staat echter slechts vermeld dat bij voortijdige beëindiging van de overeenkomst een opzegvergoeding in rekening kan worden gebracht en in artikel A3 van de aanvullende voorwaarden staat dat dit bedrag bij een looptijd van nog minimaal 2,5 jaar € 125,- bedraagt. Niet wordt vermeld dat de opzegvergoeding bij voortijdige beëindiging van de overeenkomst per product, dus voor zowel gas als elektriciteit, in rekening zal worden gebracht. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt niet in te zien op grond waarvan DGB gerechtigd is om twee maal een opzegvergoeding in rekening te brengen. Dit betekent dat [gedaagde] slechts een maal de opzegvergoeding van € 125,00 is verschuldigd.
5.7.
In de eindnota’s is tevens tweemaal een bedrag van € 40,- (incl. btw) in rekening gebracht voor “totale aanmaningskosten”. DGB heeft niet gesteld op grond waarvan zij gerechtigd is deze kosten op de eindnota in rekening te brengen naast de apart (hierna te bespreken) door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag zal daarom in mindering worden gebracht op het door [gedaagde] aan DGB verschuldigde bedrag. Dat betekent dat [gedaagde] in totaal ten aanzien van de twee eindnota’s een bedrag van (€ 165,- + € 166,58 -/- € 125,- -/- € 40 -/- € 40,- =) € 126,58 verschuldigd is. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.8.
Het voorgaande brengt met zich dat in totaal een bedrag van (€ 325,66 + € 126,58 =) € 452,24 aan hoofdsom wordt toegewezen. Nu DGB gelet op haar verwijzing naar artikel A3 van de aanvullende voorwaarden [gedaagde] ter zake van de opzegvergoeding kennelijk als consument aanmerkt, zal hierover niet de gevorderde wettelijke handelsrente maar de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen als in het dictum bepaald.
5.9.
DGB heeft aanspraak gemaakt op € 98,59 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. DGB heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht (zie 2.12). Gelet op de toewijsbare hoofdsom en de hiervoor gebruikelijke tarieven zal ter zake een bedrag van € 67,83 worden toegewezen.
5.10.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van DGB vastgesteld op € 601,30 aan verschotten (waarvan € 94,30 ziet op de dagvaardingskosten en € 507,00 op het griffierecht) en € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van € 124,00 per punt). De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan DGB tegen kwijting te betalen een bedrag van € 452,24 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 325,66 vanaf 20 december 2020 tot de dag der algehele voldoening en over een bedrag van € 126,58 vanaf 4 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan DGB tegen kwijting te betalen een bedrag van € 67,83 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DGB vastgesteld op € 601,30 aan verschotten en € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde,
genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening; en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 62,- aan nasalaris. Indien daarna nog betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426