ECLI:NL:RBROT:2021:12970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
9350058 \ CV EXPL 21-24430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woonruimte door huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia, eiseres, en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die in persoon procederen. De eiseres heeft bij exploot van dagvaarding van 12 juli 2021 gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming van de gehuurde woonruimte te vorderen, omdat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun betalingsverplichtingen. De gedaagden zijn niet verschenen op de zitting van 26 oktober 2021, ondanks dat zij daartoe behoorlijk waren opgeroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestaat tussen Vestia en de gedaagden, met een huurprijs van € 625,91 per maand. Vestia heeft een huurachterstand van € 4.002,99 geconstateerd tot augustus 2021, die is opgelopen tot € 5.880,72 tot en met oktober 2021. De rechtbank oordeelt dat deze huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De ontruimingstermijn is vastgesteld op 14 dagen na de uitspraak.

De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.382,22, inclusief achterstallige huur, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9350058 \ CV EXPL 21-24430
uitspraak: 26 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te: Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 12 juli 2021,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1],

woonplaats: [woonplaats gedaagde 1] en
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
die in persoon procederen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Vestia’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 22 juli 2021 door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gegeven mondelinge antwoord;
  • het tussenvonnis van 27 september 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van Vestia van 25 oktober 2021, met productie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021 om 15.00 uur. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Vestia als verhuurster en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als huurders bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte aan de [adres].
2.2
De huurprijs bedroeg laatstelijk € 625,91 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

3..De vordering

3.1
Vestia heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de huurovereenkomst te ontbinden, althans ontbonden te verklaren met veroordeling
van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de
woonruimte aan de [adres] met al de zijnen/haren en
het zijne/hare te ontruimen en te verlaten en door overgave der sleutels ter vrije en algehele
beschikking van Vestia te stellen;
2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om aan haar te betalen, hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, de terzake voorschreven verschuldigde som van € 4.504,49, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.002,99, vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om aan Vestia te betalen, hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, het terzake voorschreven verschuldigde, de som van
€ 625,91 voor ieder(e) maand, te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging, te rekenen vanaf 1 augustus 2021 zolang [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven met ontruiming van het gehuurde, een gedeelte van een maand, te rekenen voor een hele;
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen verschotten en een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Vestia, te vermeerderen met btw, behoudens btw over het verschuldigde griffierecht.
3.2
Vestia heeft naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven- het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
3.3
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn, ondanks daartoe te zijn aangemaand, tekort geschoten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, door een huurachterstand te laten ontstaan die, berekend tot de maand augustus 2021, € 4.002,99 bedraagt.
De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:119 BW zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wettelijke rente aan Vestia verschuldigd die, berekend tot de dag van dagvaarding, € 47,94 bedraagt.
Vestia maakt op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 453,56 (incl. € 78,72 btw).

4..Het verweer

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de hoogte van de door Vestia gestelde huurachterstand. Volgens hen bedraagt de huurachterstand niet meer dan drie maanden.

5..De beoordeling

5.1
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Vestia bij e-mail van 25 oktober 2021 een recente specificatie van de huurachterstand in het geding gebracht, aan de hand waarvan zij heeft gesteld dat de huurachterstand gedurende de procedure is opgelopen en berekend tot en met maand oktober 2021 € 5.880,72 bedraagt.
5.2
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben, door niet ter zitting te verschijnen en ook anderszins niet te reageren op de specificatie van Vestia, de juistheid van deze specificatie niet betwist, zodat er in rechte vanuit wordt gegaan dat de huurachterstand, berekend tot en met de maand oktober 2021, € 5.880,72 bedraagt. Dit bedrag wordt aan hoofdsom toegewezen. Eventuele nadien door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verrichte betalingen strekken vanzelfsprekend in mindering op de toegewezen hoofdsom.
5.3
De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
5.4
De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis.
5.5
De vordering tot betaling van de toekomstige maandelijkse (huur)termijnen van
€ 625,91 wordt toegewezen vanaf de maand november 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt.
5.6
De wettelijke rente wordt als niet weersproken eveneens toegewezen.
5.7
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen, omdat met het versturen van de brief van 16 november 2020 is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6:96, zesde lid BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen voor het gevorderde bedrag van € 453,56 (incl. € 78,72 btw), dat jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] redelijk is, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht.
5.8
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van Vestia vastgesteld op € 630,57 aan verschotten (waarvan
€ 123,57 ziet op de dagvaarding en € 507,00 op het griffierecht) en € 498,00 op het gemachtigdensalaris (2 punten van € 249,00 per punt). De gevorderde btw over het gemachtigdensalaris is niet toewijsbaar.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan Vestia te betalen een bedrag van € 6.382,22 (waarin begrepen een bedrag van
€ 5.880,72 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand oktober 2021, een bedrag van € 453,56 aan buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 47,94 aan vervallen wettelijke rente), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hen daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan Vestia te betalen een bedrag van € 625,91 per maand te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging met ingang van de maand november 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 630,57 aan verschotten en € 498,00 aan gemachtigdensalaris
(2 punten van € 249,00 per punt).
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema- Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426