ECLI:NL:RBROT:2021:12967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
9277896 CV EXPL 21-20502
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onverschuldigde premie door Achmea Schadeverzekeringen N.V.

In deze zaak heeft Achmea Schadeverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert, met betrekking tot een onverschuldigde betaling van een autoverzekeringspremie. De procedure is gestart met een dagvaarding op 26 mei 2021, waarin Achmea vorderde dat de gedaagde een bedrag van € 144,71 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat hij de premie al had betaald. Echter, hij heeft geen bewijsstukken overgelegd om zijn verweer te onderbouwen, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld tijdens de rolzitting op 17 juni 2021.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een autoverzekering bij Achmea had afgesloten en dat deze verzekering was beëindigd. Achmea heeft gesteld dat de gedaagde ten onrechte een bedrag van € 94,78 heeft ontvangen, dat betrekking had op een ten onrechte geïncasseerde premie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer en heeft de vordering van Achmea toegewezen. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat Achmea aan de vereisten van artikel 6:96 BW heeft voldaan. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 234,22 aan verschotten en € 37,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitgesproken op 13 augustus 2021 door mr. K.J. Bezuijen en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9277896 \ CV EXPL 21-20502
uitspraak: 13 augustus 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te: Apeldoorn,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 26 mei 2021,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als Achmea respectievelijk [gedaagde].

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 17 juni 2021 door [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord.
1.2
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe op de rolzitting van 17 juni 2021 in de gelegenheid gesteld, geen aanvullende bewijsstukken in het geding gebracht.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] heeft een autoverzekering bij Achmea afgesloten. Uit hoofde van deze overeenkomst was hij maandelijks een bedrag aan premie aan Achmea verschuldigd.
2.2
De autoverzekering is beëindigd.

3..De vordering

3.1
Achmea heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 144,71 vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat alles is betaald met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Achmea heeft naast de onder 2 . genoemde vaststaande feiten - aan haar vordering ten grondslag gelegd dat ten tijde van het beëindigen van de autoverzekering, de nieuwe premie al was geïncasseerd. Achmea heeft de ten onrechte geïncasseerde premie daarom aan [gedaagde] teruggestort. [gedaagde] heeft de incasso van de premie echter ook gestorneerd, waardoor hij ten onrechte een bedrag van € 94,78 van Achmea heeft ontvangen. Achmea vordert dit bedrag aan hoofdsom. Zij baseert haar vordering primair op onverschuldigde betaling, subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op onrechtmatige daad.
Daarnaast vordert zij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente die, berekend vanaf 29 juli 2020 tot de dag van dagvaarding € 1,53 bedraagt.
Op grond van artikel 6:96 lid 6 en 7 BW vordert zij een bedrag van € 48,40 (incl. € 8,40 btw) aan buitengerechtelijke incassokosten.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft de vordering betwist. Hij heeft als verweer aangevoerd dat hij de premie waarvan betaling wordt gevorderd in mei 2020 heeft betaald. Het bewijs van die betaling heeft hij aan de deurwaarder gestuurd.

5..De beoordeling

5.1
Het geschil ziet op de vraag of [gedaagde] gehouden is het bedrag van € 94,78 aan Achmea te voldoen.
5.2
[gedaagde] heeft op de rolzitting van 17 juni 2021 als verweer aangevoerd dat hij het bedrag van € 94,78 heeft betaald en de bewijsstukken daarvan aan de deurwaarder heeft gestuurd.
5.3
De kantonrechter heeft [gedaagde] op de rolzitting van 17 juni 2021 in de gelegenheid gesteld om de bewijsstukken op de rolzitting van 14 juli 2021 te 14.30 in het geding te brengen. [gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
[gedaagde] heeft zijn verweer dat het gevorderde bedrag reeds betaald is, tegenover de gemotiveerde stellingen van Achmea dat zij het door haar ten onrechte geïncasseerde bedrag aan [gedaagde] heeft terugbetaald en [gedaagde] de incasso tevens heeft gestorneerd waardoor hij per saldo ten onrechte een bedrag van € 94,78 heeft ontvangen, dan ook onvoldoende onderbouwd. Aan nadere bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. In rechte wordt er daarom vanuit gegaan dat het bedrag van € 94,78 niet is betaald. De hoofdsom van € 94,78 zal daarom worden toegewezen.
5.4
De wettelijke rente zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
5.5
Achmea maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt voor toewijzing in aanmerking, nu met het versturen van de bij dagvaarding als productie 4 overgelegde brief van 28 oktober 2020 is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6:96, zesde lid BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke zal worden toegewezen voor het gevorderde bedrag van € 48,40 (incl. btw), dat jegens [gedaagde] redelijk is, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht.
5.6
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 234,22 aan verschotten (waarvan € 108,22 aan dagvaardingskosten en € 126,00 aan griffierecht) en € 37,00 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt van € 37,00 per punt).

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea tegen kwijting te betalen een bedrag van € 144,71, vermeerderd met de wettelijke rente over € 94,78 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 234,22 aan verschotten en € 37,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426