ECLI:NL:RBROT:2021:12959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/2717, 20/865 en 20/873
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over verkeersbesluiten en verkeersveiligheid in Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 23 december 2021, zijn de beroepen van eisers tegen twee verkeersbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan de orde. De zaken zijn geregistreerd onder de nummers ROT 20/2717, 20/865 en 20/873. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak geconstateerd dat er motiveringsgebreken waren in de bestreden besluiten. De eerste zaak betreft een verkeersbesluit waarbij tweerichtingsverkeer wordt ingesteld en een fietspad wordt verlegd. De rechtbank oordeelt dat het motiveringsgebrek ten aanzien van dit besluit niet is hersteld, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom kan worden afgeweken van de minimale breedte die in de richtlijnen is opgenomen vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. De rechtbank vernietigt dit besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

In de tweede zaak, die betrekking heeft op een verkeersbesluit voor een busstation, heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder de door eisers genoemde veiligheidsaspecten toereikend heeft meegewogen. Dit besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand omdat het gebrek is hersteld. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld en bepaalt dat verweerder de griffierechten moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van verkeersbesluiten en de noodzaak om verkeersveiligheid adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/2717, 20/865 en 20/873

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2021 in de zaken tussen

1. [naam eiser 1]te [woonplaats eiser 1], eiser, en
2. [naam eiser 2],
te [vestigingsplaats eiser 2], eiseres,
tezamen eisers,
gemachtigde: mr. L. Brouwers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. drs. M.A.C. Kooij en mr. A.M.H. Dellaert.

Procesverloop

Voor de weergave het procesverloop tot 3 september 2021 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het motiveringsgebrek in de bestreden besluiten van 7 januari 2020 (bestreden besluit I) en
14 april 2020 (bestreden besluit II) te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 1 oktober 2021 gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid het gebrek te herstellen door middel van het overleggen van een Verkeerskundig onderzoek rijstrookbreedte onderdoorgang [straatnaam 1] en
verkeersveiligheid rondom kruising [straatnaam 1] en [straatnaam 2] van 23 september 2021.
Eisers hebben bij brieven van 20 oktober 2021 en 21 oktober 2021 een zienswijze op de wijze van herstel van het gebrek door verweerder gegeven en een rapport van De verkeersdeskundige van 14 oktober 2021 overgelegd.
Bij brief van 12 november 2021 heeft verweerder gereageerd en een aanvullend verkeerskundig onderzoek van 10 november 2021 overgelegd.
Eisers hebben hierop bij brieven van 25 november 2021 gereageerd, waarbij zij een aanvullend rapport van De verkeersdeskundige van 24 november 2021 hebben overgelegd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor de feiten en omstandigheden tot 3 september 2021 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in 8.3. tot en met 8.5. geoordeeld dat er aan de bestreden besluiten een motiveringsgebrek kleeft. Om dit te herstellen diende verweerder de veiligheidsaspecten van de bij de bestreden besluiten gehandhaafde verkeersbesluiten [straatnaam 1] en Busstation te beoordelen en vervolgens ofwel de bestreden besluiten in te trekken of te vervangen, ofwel de bestreden besluiten alsnog toereikend te motiveren.
Bestreden besluit I (ten aanzien van verkeersbesluit [straatnaam 1])
3.1.
Met de verkeerskundige onderzoeken van 23 september 2021 en 10 november 2021 heeft verweerder nader toegelicht dat de [straatnaam 1] binnen de wegcategorie ‘erftoegangsweg binnen de bebouwde kom’ valt, maar dat de uitvoering die bij het verkeersbesluit [straatnaam 1] is ingesteld – namelijk met twee dubbele rijstroken – niet is opgenomen in de richtlijnen van het CROW. Daarom heeft verweerder voor de motivering van de veiligheid van de rijstrookbreedte van 6.00 meter voor een dubbele rijstrook aansluiting gezocht bij de richtlijnen voor de wegcategorie ‘gebiedsontsluitingsweg’. Voor een gebiedsontsluitingsweg is het minimale profiel 5.80 meter. Verweerder heeft geconstateerd dat de dubbele rijstrook op de [straatnaam 1] in totaal 20 centimeter breder is dan dit minimale profiel van 5.80 meter. Ook heeft verweerder vastgesteld dat op een gebiedsontsluitingsweg 50 km/u mag worden gereden, terwijl op de [straatnaam 1] maximaal 30 km/u is toegestaan en dat bij een hogere snelheid een bredere rijstrook nodig is dan bij een lagere snelheid vanwege de vetergang (lichte afwijkingen in verband met koerscorrecties) van een voertuig die toeneemt bij hogere snelheden. Daarnaast heeft verweerder met de verkeerskundige onderzoeken toegelicht dat het fysiek mogelijk is om met twee bussen of vrachtwagens naast elkaar te rijden op de rijbaan. De breedte van een bus of vrachtwagen zonder spiegels is 2.55 meter. Voor de spiegels hoeft per voertuig maar eenmaal 15 centimeter te worden aangehouden, omdat enkel de spiegel aan de binnenzijde van het voertuig over de rijstrook steekt. Tot slot hoeft voor de vetergang slechts de minimale norm van 15 centimeter van de uit de ASVV voortvloeiende bandbreedte van 15 tot 30 centimeter te worden aangehouden, omdat de snelheid laag is. Opgeteld kan daarom een rijstrookbreedte van 2.85 per rijstrook volstaan. Daarbij acht verweerder mede van belang dat het in de praktijk zelden voor zal komen dat twee grote voertuigen naast elkaar door de onderdoorgang rijden. Obstakelvrees speelt volgens de onderzoeken geen rol van betekenis, omdat beroepschauffeurs hun voertuig goed kennen en er bovendien een ruimte van ongeveer 50 centimeter bestaat tussen de stoeprand aan de rand van de rijstrook en de betonnen pijlers. Ook heeft verweerder uiteengezet dat de betonnen zijwand niet als een gesloten wand moeten worden gezien, maar dat deze bestaat uit vijf brede pijlers, waarvan de middelste drie ongeveer de lengte hebben van een geparkeerde auto. Dit maakt dat geen meter vrije ruimte hoeft te worden aangehouden. Ten aanzien van de fietsers die gebruik mogen maken van de rijbaan heeft verweerder aangegeven niet te verwachten dat dit zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Verweerder heeft toegelicht dat hij heeft overwogen een fietsverbod in te stellen, maar dat hij daar uiteindelijk niet voor heeft gekozen omdat dit lastig sluitend te regelen is met verkeersborden en fietsers zich in de praktijk niet goed aan borden houden. Bij de reactie van 10 november 2021 heeft verweerder aangegeven toch bereid te zijn om een fietsverbod in te stellen op de rijbaan om de situatie voor fietsers en gemotoriseerd verkeer nog duidelijker te maken.
3.2.
Ten aanzien van het vastgestelde gebrek dat verweerder niet heeft gemotiveerd hoe hij het feit dat fietsers gebruik mogen maken van de rijbanen heeft meegewogen bij de beoordeling van de minimale rijstrookbreedte, stelt de rechtbank vast dat verweerder geen nadere motivering heeft gegeven op dit punt. Verweerder heeft wel in zijn reactie van 10 november 2021 aangegeven bereid te zijn om een fietsverbod in te stellen op de rijbaan, maar heeft geen nieuwe beslissing genomen op de bezwaren van eisers waarbij dit fietsverbod is ingesteld. Hiermee staat geenszins vast dat fietsers geen gebruik meer zullen maken van de onderdoorgang op de [straatnaam 1]. Het gebrek is op dit punt dan ook niet hersteld.
3.3.
Daarnaast is de rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verkeerskundige onderzoeken van 23 september 2021 en 10 november 2021 nog steeds niet voldoende heeft gemotiveerd waarom vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid kan worden afgeweken van de minimale breedte van 3.10 meter die in de richtlijnen is opgenomen voor rijdende vrachtwagens. Daarbij acht de rechtbank van belang dat deze norm is opgenomen in de ASVV richtlijnen voor een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom en voor vrachtwagens met een snelheid van 30 km/u (inclusief koersafwijking) en dus niet uitgaat van een hogere snelheid of een andere wegcategorie. De rekensom van verweerder die inzichtelijk moet maken dat het fysiek mogelijk is om met twee bussen of vrachtwagens naast elkaar te rijden volstaat voor de rechtbank in ieder geval niet als een afdoende motivering voor deze afwijking van de minimale norm. Te meer niet nu zonder nadere onderbouwing de aanname van verweerder dat het in de praktijk zelden voor zal komen dat twee grote voertuigen naast elkaar in de onderdoorgang rijden niet kan worden gevolgd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat blijkens bestreden besluit I sprake zal zijn van een toename van de verkeersintensiteit met 5000 voertuigen per dag, waaronder 2000 bussen, en dat in het verkeerskundig onderzoek van 10 november 2021 is aangegeven dat er in de spits naar verwachting drie bussen per minuut zullen passeren. Ook de stelling van verweerder dat voor de vrije ruimte die in het kader van de obstakelvrees moet worden aangehouden aansluiting gezocht moet worden bij de ruimte ten opzichte van geparkeerde auto’s en niet bij de ruimte ten opzichte van een gesloten wand, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering niet worden gevolgd. Ook in zoverre is het gebrek niet hersteld.
Bestreden besluit II (ten aanzien van verkeersbesluit Busstation)
4.1.
De rechtbank heeft in 8.5. van de tussenuitspraak vastgesteld dat uit bestreden besluit II niet blijkt of verweerder de door eisers genoemde veiligheidsaspecten ten aanzien van het kruispunt van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] heeft meegewogen bij de beoordeling van de verkeersveiligheid.
4.2.
Met de verkeerskundige onderzoeken van 23 september 2021 en 10 november 2021 heeft verweerder toegelicht dat het gaat om een overzichtelijk kruispunt waarbij sprake is van een heldere weginrichting en een duidelijke voorrangssituatie. Met tekeningen is geïllustreerd dat voor het verkeer dat vanuit de [straatnaam 2] de [straatnaam 1] op wil rijden sprake is van goed zicht op het verkeer dat vanuit de onderdoorgang komt, omdat opgesteld kan worden op het verlengde van de rechts afslaande rijstrook van de [straatnaam 1]. Ook rijdt het verkeer dat de [straatnaam 1] opdraait met een lage snelheid doordat een haakse bocht moet worden gemaakt. Daarnaast heeft het verkeer dat vanuit de expeditiestraat de [straatnaam 1] op rijdt goed zicht op het verkeer vanuit beide richtingen dat bovendien een lage snelheid heeft vanwege de haakse bocht naar en vanaf het Metroplein. Ten aanzien van overstekende fietsers en voetgangers heeft verweerder toegelicht dat een middeneiland is aangebracht van ongeveer 3.50 meter breed, zodat veilig in twee fasen kan worden overgestoken en dat kanalisatiestrepen worden aangebracht. Tezamen met de lage snelheid van het verkeer verwacht verweerder geen verkeersveiligheidsproblemen bij het oversteken.
4.3.
Met het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd hoe de door eisers genoemde veiligheidsaspecten van het samenkomen van verschillende verkeersstromen uit verschillende richtingen op een kruispunt dicht bij de onderdoorgang zijn meegewogen bij de beoordeling van de verkeersveiligheid. Gelet op deze aanvullende motivering is de rechtbank van oordeel dat verweerder het gebrek in zoverre heeft hersteld.
Conclusie
5.1.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek en gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2. en 3.3. is overwogen, zijn de beroepen tegen bestreden besluit I gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit I wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder in elk geval met inachtneming van 3.2. en 3.3. een nieuw besluit moeten nemen en daarnaast moeten bezien in hoeverre de wegbreedte van 6.00 meter kan worden gehandhaafd met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van die wegbreedte. Verweerder zal daarbij ook het aangekondigde verbod voor fietsers moeten opnemen. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit op de bezwaren van eisers een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
5.2.
Omdat de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 354,- (zaaknummer ROT 20/865) en aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- (zaaknummer ROT 20/873) vergoedt.
6.1.
Ten aanzien van bestreden besluit II stelt de rechtbank vast dat het beroep gegrond is, gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek. De rechtbank vernietigt bestreden besluit II. Nu verweerder het gebrek toereikend heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van bestreden besluit II in stand.
6.2.
Omdat het beroep tegen bestreden besluit II gegrond is, dient verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 354,- (zaaknummer ROT 20/2717) te vergoeden.
7.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2992,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften in zaaknummers ROT 20/865 en ROT 20/2717, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor de zienswijze over de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld, met een waarde per punt van € 748,-, en wegingsfactor 1). Ten aanzien van eiser (zaaknummer 20/873) is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
7.2.
Eisers hebben de rechtbank verzocht om vergoeding van de kosten die gemoeid zijn met de rapporten van de door hen ingeschakelde verkeersdeskundige van 5 september 2019, 14 oktober 2021 en 24 november 2021. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van kosten van een deskundige, die aan een partij verslag heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Uit de bijgevoegde facturen volgt dat deze in totaal achttien uur aan de zaak heeft besteed en dat, gelet op het uurtarief van € 135,-, daarvoor
€ 2430,- exclusief 21% btw en € 2940,30,- inclusief 21% btw in rekening is gebracht. De rechtbank acht het aantal bestede uren niet onredelijk. De maatstaf voor vergoeding van de kosten van een deskundige wordt vastgesteld ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt voor de werkzaamheden in deze zaak een tarief van ten hoogste € 126,47,- voor de twaalf uur die de deskundige heeft besteed aan het eerste advies waarvoor de opdracht in 2019 is gegeven en een tarief van ten hoogste € 134,04,- voor de overige zes uur die in 2021 in opdracht zijn gegeven. Op grond van artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt dit bedrag verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Gelet op de toepasselijke regelgeving komt voor vergoeding in aanmerking (het tarief van € 126,47,- maal twaalf en het tarief van € 134,04,- maal zes, te verhogen met de omzetbelasting van 21% =) € 2809,47,-.
7.3.
De rechtbank stelt aldus de totale proceskosten van eisers vast op € 5801,47,- (zijnde € 2992,- + € 2809,47,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in zaaknummers ROT 20/865 en ROT 20/873 tegen bestreden besluit I gegrond en vernietigt dat besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser en eiseres met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak en in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt en het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
  • verklaart het beroep in zaaknummer ROT 20/2717 tegen bestreden besluit II gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit II in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 5801,47,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, mr. J. de Gans en
mr. S.M. Dielemans-Goossens, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Mourik, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd te tekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.