In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 23 december 2021, zijn de beroepen van eisers tegen twee verkeersbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan de orde. De zaken zijn geregistreerd onder de nummers ROT 20/2717, 20/865 en 20/873. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak geconstateerd dat er motiveringsgebreken waren in de bestreden besluiten. De eerste zaak betreft een verkeersbesluit waarbij tweerichtingsverkeer wordt ingesteld en een fietspad wordt verlegd. De rechtbank oordeelt dat het motiveringsgebrek ten aanzien van dit besluit niet is hersteld, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom kan worden afgeweken van de minimale breedte die in de richtlijnen is opgenomen vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. De rechtbank vernietigt dit besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
In de tweede zaak, die betrekking heeft op een verkeersbesluit voor een busstation, heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder de door eisers genoemde veiligheidsaspecten toereikend heeft meegewogen. Dit besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand omdat het gebrek is hersteld. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vastgesteld en bepaalt dat verweerder de griffierechten moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van verkeersbesluiten en de noodzaak om verkeersveiligheid adequaat te onderbouwen.