ECLI:NL:RBROT:2021:12905

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
C/10/622870 / HA ZA 21-682
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot tussenkomst in civiele procedure met betrekking tot schadevergoeding door olieverontreiniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst. De eiseres in de hoofdzaak, ALLIED CHEMICAL CARRIERS LLC (ACC), heeft een vordering ingesteld tegen NATIONAL CHEMICAL CARRIERS LTD (NCC) wegens schade door olieverontreiniging. ACC stelt dat NCC aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door een aanvaring van een schip van NCC met de kade in Rotterdam op 23 juni 2018, waarbij bunkerolie is gelekt. Het schip van ACC, dat op dat moment tijdbevrachter was, heeft hierdoor schade geleden.

Daarnaast heeft het INTERNATIONAL OIL POLLUTION COMPENSATION FUND 1992 (het Fonds) verzocht om tussenkomst in de procedure, met een verzoek om een mondelinge behandeling ex artikel 87 Rv. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Fonds niet-ontvankelijk is in dit verzoek, omdat het Fonds op dat moment nog geen partij was in de hoofdzaak. De rechtbank heeft echter de tussenkomst van het Fonds in de hoofdzaak toegestaan, omdat de gronden voor de vordering niet zijn weersproken. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De zaak is vervolgens aangehouden voor het nemen van een conclusie van eis in tussenkomst door het Fonds op 2 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/622870 / HA ZA 21-682
Vonnis in incident van 22 december 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging
ALLIED CHEMICAL CARRIERS LLC,
gevestigd te Morovia, Liberia,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging
NATIONAL CHEMICAL CARRIERS LTD,
gevestigd te Saoedi-Arabië,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Wattel te Rotterdam,
en
de rechtspersoon naar internationaal publiekrecht
INTERNATIONAL OIL POLLUTION COMPENSATION FUND 1992,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. M.A.R.C. Padberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘ACC’, ‘NCC’ en ‘het Fonds’ worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 juli 2021 en de akte overlegging producties namens ACC;
  • de akte vermeerdering van eis namens ACC;
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst, mede inhoudend een verzoek tot een mondelinge behandeling ex artikel 87 Rv, namens het Fonds;
  • de conclusie van antwoord in het incident namens ACC;
  • de akte tot referte tussenkomst en instemming mondelinge behandeling namens NCC;
  • de akte namens het Fonds, met producties;
  • de antwoordakte in het incident namens ACC;
  • de antwoordakte in het incident namens NCC, met één productie.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert ACC – na eisvermeerdering - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. NCC te veroordelen om aan ACC te betalen een bedrag van USD 101.149,68 en € 6.530,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 23 juni 2018, dan wel met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
II. verder vermeerderd met de kosten voor het vertalen van de dagvaarding van € 700,-;
III. met veroordeling van NCC in de kosten van het geding en de nakosten.
2.2.
ACC legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Op 23 juni 2018 kwam een schip van NCC (de “[naam schip 1]”).in aanvaring met de kade in Rotterdam. Het schip is bunkerolie gaan lekken en heeft de romp van het schip [naam schip 2] bevuild, welk schip daardoor niet mocht uitvaren en gereinigd moest worden. ACC was op dat moment tijdbevrachter van dit schip. ACC heeft schade geleden door de olielekkage en stelt NCC hiervoor aansprakelijk.

3..De vordering in het incident

3.1.
Het Fonds vordert dat zij als tussenkomende partij wordt toegelaten in het geding, alsook dat een mondelinge behandeling wordt bepaald ter gelegenheid waarvan overleg kan worden gevoerd hoe het verdere vervolg van de procedure zal verlopen en waarin het Fonds verwijzing van het geding naar de parkeerrol kan vragen tot op de beslissing van de Hoge Raad in het geding met zaaknummer 20/03882, dan wel, bij niet honorering daarvan, haar een termijn te gunnen waarin zij haar middelen en weren kan inbrengen.
3.2.
Het Fonds stelt daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende. Het Fonds heeft ten doel een vergoeding te verschaffen voor schade door verontreiniging voor zover het CLC 1992 (ofwel, het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1992) daartoe onvoldoende bescherming biedt. Het geding tussen ACC en NCC heeft betrekking op schadevergoeding door olieverontreiniging. Bij de Hoge Raad is momenteel een geding aanhangig waarin de vraag centraal staat of de tanker van NCC als schip in de zin van het CLC 1992 kan worden gekwalificeerd. De uitkomst hiervan is bepalend voor de betrokkenheid van het Fonds, want wanneer het CLC 1992 van toepassing is, dient het Fonds een rol te spelen bij de afwikkeling van de schade.

4..Het verweer in het incident

4.1.
ACC maakt geen bezwaar tegen de tussenkomst van het Fonds in de hoofdzaak. ACC maakt wel bezwaar tegen het verzoek om een mondelinge behandeling. ACC stelt dat alvorens een mondelinge behandeling wordt bepaald, eerst voor antwoord dient te worden geconcludeerd in de hoofdzaak.
4.2.
NCC maakt geen bezwaar tegen de tussenkomst van het Fonds in de hoofdzaak en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Verder maakt NCC geen bezwaar tegen het verzoek om een mondelinge behandeling.

5..De beoordeling in het incident

Incident tot tussenkomst
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot tussenkomst moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen. De hoofdzaak zal daarom eerst worden verwezen naar de rol van 2 februari 2022 voor het nemen van een conclusie van eis in tussenkomst door het Fonds.
Verzoek ex artikel 87 Rv
5.2.
Ingevolge artikel 87 lid 1 Rv kan de rechter
op verzoek van partijen of van een van hendan wel ambtshalve in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling bevelen. De rechtbank constateert dat het Fonds in deze stand van de procedure (nog) geen partij is bij de hoofdzaak, waardoor zij op grond van artikel 87 Rv thans geen verzoek tot het bevelen van een mondelinge behandeling in de hoofdzaak kan doen. Het Fonds is daarom niet-ontvankelijk in het desbetreffende verzoek.
Proceskosten
5.3.
Er is geen reden om één van partijen in de kosten van de andere te veroordelen. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De rechtbank:
in het incident tot tussenkomst
6.1.
staat het Fonds toe in de hoofdzaak tussen te komen;
6.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in het verzoek ex. artikel 87 Rv
6.3.
verklaart het Fonds niet-ontvankelijk in het verzoek;
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 2 februari 2022voor het nemen van een conclusie van eis in tussenkomst door het Fonds;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en op 22 december 2021 in bijzijn van de griffier in het openbaar uitgesproken.
3349/638
…………….……………… ………….…………………..
(griffier) (rolrechter)