ECLI:NL:RBROT:2021:12900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/701
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldregeling wegens niet nakomen van de inlichtingenverplichting in het kader van de toeslagenaffaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire, en het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin het schuldhulpverleningstraject van eiseres werd beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op de constatering dat eiseres wijzigingen in haar persoonlijke situatie niet had doorgegeven, waardoor zij haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen.

Tijdens de zitting op 12 maart 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven om met de schuldeisers van eiseres overeenstemming te bereiken over de voortzetting van de schuldregeling. In een brief van 12 oktober 2021 heeft verweerder meegedeeld dat eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire en dat haar schulden zijn kwijtgescholden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder met zijn brief van 12 oktober 2021 tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres, waardoor het beroep gegrond moet worden verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en heeft zelf in de zaak voorzien door de brief van verweerder van 12 oktober 2021 in de plaats te stellen van het vernietigde besluit. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: mr. W.A. Kremer.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het schuldhulpverleningstraject van eiseres beëindigd.
Bij besluit van 21 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen met de schuldeisers van eiseres overeen te komen dat de beëindigde schuldregeling voortgezet wordt vanaf het punt waar de regeling met eiseres is beëindigd of, indien voortzetting niet mogelijk is, te onderzoeken of een nieuwe schuldregeling overeengekomen kan worden waarbij de voorwaarde dat gedurende vijf jaar na beëindiging van een schuldregeling geen nieuwe aanvraag in behandeling wordt genomen, gepasseerd wordt.
Bij brief van 12 oktober 2021 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 13 oktober 2021 heeft eiseres gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat tijdens de jaarlijkse hercontrole van 2019 is gebleken dat eiseres naast haar inkomen uit de Participatiewet (Pw) inkomen heeft gehad uit arbeid. Ook is gebleken dat eiseres wijzigingen in haar persoonlijke situatie niet aan verweerder heeft doorgegeven, waardoor zij haar inlichtingenverplichting niet is nagekomen.
2. Eiseres voert in beroep aan dat zij bij is met de betalingen aan de schuldeisers en dat de wijzigingen in haar persoonlijke situatie geen directe gevolgen hebben voor haar schuldbemiddelingstraject. Zij is gemotiveerd om het traject af te maken. Ook voert zij aan dat verweerder haar belangen ten onrechte niet voldoende heeft afgewogen en het besluit niet voldoende heeft gemotiveerd, nu zij bij is met haar betalingen aan haar schuldeisers en nog slechts minder dan één jaar heeft te gaan in haar minnelijke traject.
3. Bij brief van 12 oktober 2021 heeft verweerder meegedeeld dat eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire en dat de schulden die zij bij verweerder had, zijn kwijtgescholden. Voor de overige schulden is het schuldregelingstraject weer opgestart. De minnelijke regeling wordt ter compensatie ingediend bij de belastingdienst. Via deze compensatie zullen alle schuldeisers die in de regeling zijn opgenomen en geen kwijtschelding hebben gegeven, worden afbetaald waarna een schone lei zal volgen.
4. Eiseres heeft bij brief van 13 oktober verzocht het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder met zijn brief van 12 oktober 2021 tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres, zodat het beroep gegrond moet worden geacht.
6. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de brief van verweerder van 12 oktober 2021 in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de brief van verweerder van 12 oktober 2021 in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 december 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Staten waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.