ECLI:NL:RBROT:2021:12891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/10/628154 / FT EA 21/1375 en C/10/628155 / FT EA 21/1376
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker die kampt met aanzienlijke schulden. Verzoeker heeft op 4 november 2021 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Deze regeling voorziet in een betaling van 3,45% aan de preferente schuldeisers en 1,73% aan de concurrente schuldeisers, gebaseerd op de NVVK-norm. Verzoeker, die verblijft in een zorginstelling na meerdere hersenbloedingen, heeft zijn schuldenlast van € 90.216,90 gepresenteerd en heeft aangegeven dat hij al het mogelijke heeft gedaan om zijn schuldeisers een regeling aan te bieden.

Tijdens de zitting op 8 december 2021 zijn de weigerende schuldeisers, [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3], niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat twaalf van de veertien schuldeisers met de aangeboden regeling instemden. De rechtbank heeft de argumenten van de weigerende schuldeisers, die de aangeboden regeling te laag vonden en niet goed gedocumenteerd, in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers, die gezamenlijk een meerderheid van de schuldenlast vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 december 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 4 november 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2];
  • [schuldeiser 3], in behandeling bij Vesting Finance (hierna: [schuldeiser 3]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 3] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Schuldhulpverlening heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mail van 29 november 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven dat [schuldeiser 1] geen vordering meer open heeft staan en daarom niet aangemerkt kan worden als weigerende schuldeiser.
Ter zitting van 8 december 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer R. Ramdharie, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw T. Moree, mentor van verzoeker;
  • mevrouw B. Kuzuk, beschermingsbewindvoerder van verzoeker.
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift veertien schuldeisers met één preferente en zestien concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 90.216,90 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van
5 maart 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,45% aan de preferente schuldeisers en 1,73% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is door de uitkeringsinstantie ontheven voor de arbeidsverplichtingen tot en met 23 november 2024. Verzoeker verblijft in een zorginstelling, nadat hij meerdere hersenbloedingen heeft gehad en daardoor hersenletsel heeft opgelopen. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 29.102,43 en € 17.848,03 op verzoeker, welke 32,3% en 19,8% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 3] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Daarnaast stelt [schuldeiser 3] dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet bedoeld is voor een situatie waarin de weigerende schuldeisers het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 3] zich voorts op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. In de visie van [schuldeiser 3] heeft verzoeker niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl niet is aangetoond dat verzoeker is afgekeurd. Verzoeker zou wel twee dagen in de week vrijwilligerswerk doen en twee dagen in de week sporten. [schuldeiser 3] kan op basis van de ontvangen informatie niet uitsluiten dat er een gerede kans is op een betaald dienstverband. [schuldeiser 3] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
Het [schuldeiser 2] heeft niet gereageerd op de brieven van schuldhulpverlening ten aanzien van de aangeboden schuldregeling. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft het [schuldeiser 2] ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van respectievelijk 19,8% en 32,3%. De rechtbank neemt in haar afweging mee dat [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] gezamenlijk een meerderheid van de totale schuldenlast vertegenwoordigen.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de veertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is tot en met 23 november 2024 door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Verzoeker heeft meerdere hersenbloedingen gehad, waardoor hij thans in een zorginstelling verblijft. Verzoeker wordt in het dagelijks leven bijgestaan door een mentor en een beschermingsbewindvoerder. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld. De rechtbank wijst er op dat het in de wettelijke schuldsaneringsregeling gebruikelijk is om de vrijstelling van de uitkeringsinstantie te volgen. In het geval van verzoeker zou dit waarschijnlijk betekenen dat verzoeker ook in de wettelijke schuldsaneringsregeling, voor de gehele duur van de regeling, vrijgesteld zou zijn van de sollicitatieverplichting.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 3] en het [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.