ECLI:NL:RBROT:2021:12890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/10/628106 / FT EA 21/1364 en C/10/628108 / FT EA 21/1365
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure met een weigerende schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder een belangrijke schuldeiser die weigerde in te stemmen met de regeling. Verzoeker heeft negen schuldeisers, met een totale schuld van € 197.044,05, en heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 1,77% aan de preferente schuldeisers en 0,88% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat acht van de negen schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, maar de grootste schuldeiser, [schuldeiser], heeft geweigerd. Deze schuldeiser vertegenwoordigt 81,7% van de totale schuldenlast en heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de regeling niet goed gedocumenteerd is en dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn langdurige werkloosheid en de begeleiding die hij ontvangt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kosten van een wettelijke schuldsaneringsregeling hoger zouden zijn dan de voordelen voor de schuldeisers. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 december 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 2 november 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij Vesting Finance Bankzaken (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 15 december 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw G. Vaseur, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer R.M. den Hamer, beschermingsbewindvoerder van verzoeker,
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen schuldeisers met één preferente en twintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 197.044,05 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van
3 augustus 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,77% aan de preferente schuldeisers en 0,88% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft al sinds 2010 geen betalende werkzaamheden verricht (gedurende een langere periode). Verzoeker krijgt sinds 2016 begeleiding van een werkcoach en hij heeft WMO-begeleiding gehad, wat rond 27 oktober 2021 gestopt is. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 161.033,11 op verzoeker, welke 81,7% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] gesteld dat het verzoek afgewezen dient te worden. De wettelijke regeling van het dwangakkoord is niet bedoeld voor een situatie waarin de weigerende schuldeisers het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigen. Daarnaast heeft [schuldeiser] zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. In de visie van [schuldeiser] heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. [schuldeiser] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 81,7%. De rechtbank neemt in haar afweging mee dat [schuldeiser] het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk acht van de negen schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker heeft al sinds 2010 geen werkzaamheden meer verricht voor een langere periode. Daarnaast heeft verzoeker WMO-begeleiding gehad en krijgt hij al sinds 2016 begeleiding van een werkcoach. Gelet op de grote afstand tot de arbeidsmarkt en de huidige begeleiding, is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker zich maximaal inspant ten behoeve van de schuldeisers. Mocht verzoeker een baan vinden, dan zal de afloscapaciteit toenemen waardoor hij meer kan aflossen aan de schuldeisers.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.