In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder een belangrijke schuldeiser die weigerde in te stemmen met de regeling. Verzoeker heeft negen schuldeisers, met een totale schuld van € 197.044,05, en heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 1,77% aan de preferente schuldeisers en 0,88% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat acht van de negen schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, maar de grootste schuldeiser, [schuldeiser], heeft geweigerd. Deze schuldeiser vertegenwoordigt 81,7% van de totale schuldenlast en heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de regeling niet goed gedocumenteerd is en dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn langdurige werkloosheid en de begeleiding die hij ontvangt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kosten van een wettelijke schuldsaneringsregeling hoger zouden zijn dan de voordelen voor de schuldeisers. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.