ECLI:NL:RBROT:2021:12889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/10/627912 / FT EA 21/1352 en C/10/627913 / FT EA 21/1353
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling met afwijzing van de WSNP door de 10-jaarstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoekster. Verzoekster heeft op 1 november 2021 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben echter geweigerd om in te stemmen met de regeling, ondanks dat een ruime meerderheid van de overige schuldeisers, namelijk achtentwintig van de dertig, wel akkoord ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van verzoekster, die in totaal € 25.378,48 aan schulden heeft.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die een stabiele situatie wil creëren om haar schuldenproblematiek op te lossen, zwaarder laten wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat het aangeboden akkoord, dat is getoetst door een deskundige partij, het uiterste is wat verzoekster kan bieden. Bovendien heeft verzoekster recent een baan gevonden, wat haar afloscapaciteit kan verhogen. De rechtbank heeft de weigerende schuldeisers bevolen in te stemmen met de schuldregeling en hen veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot.

Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat verzoekster eerder in de WSNP heeft gezeten en tot 17 januari 2027 niet opnieuw kan worden toegelaten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 december 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 1 november 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Janssen & Janssen Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2]);
  • [schuldeiser 3] (hierna: [schuldeiser 3]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 3] heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mail van 23 november 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 8 december 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw F.M. Imamdi, werkzaam bij de Gemeente Nissewaard (hierna: schuldhulpverlening),
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertig schuldeisers, waarvan één preferente en negentwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 25.378,48 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van
30 december 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 12,02% aan de preferente schuldeisers en 5,96% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster heeft ter zitting echter verklaard dat zij per 21 november 2021 is aangenomen met een min/max contract, maar dat zij de afgelopen twee weken wel 40 uur werkzaam is geweest. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Nu verzoekster een baan heeft gevonden en vermoedelijk een hoger inkomen heeft dan het inkomen ten tijde van het aanbod, zal de afloscapaciteit hoger uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij budgetbeheer geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Daarnaast is door verzoekster verklaard dat zij een schuld heeft bij de Belastingdienst inzake de kinderopvangtoeslag. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd verklaard zich (nog) niet te hebben aangemeld als gedupeerde in de kinderopvangtoeslagaffaire, ze wist niet of ze hiervoor in aanmerking zou komen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij samen met verzoekster de aanvraag in kan dienen. Omdat verzoekster onder budgetbeheer staat, zal schuldhulpverlening op de hoogte blijven van de status van een eventueel verzoek bij de Belastingdienst om als gedupeerde te worden aangemerkt.
Thans stemmen achtentwintig schuldeisers met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 583,60 en
€ 416,85 op verzoekster, welke 2,3% en 1,6% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] hebben niet op schuldhulpverlening gereageerd ten aanzien van de aangeboden schuldregeling.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] tevens geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van respectievelijk 2,3% en 1,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk achtentwintig van de dertig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Gemeente Nissewaard. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster sinds
21 november 2021 beschikt over een baan met een min/max-contract. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij de eerste twee weken 40 uur per week heeft gewerkt. Dat betekent dat verzoekster reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er, op grond van het verhandelde ter zitting, voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat verzoekster geholpen wordt met haar aanmelding als gedupeerde in de kinderopvangtoeslagaffaire. De rechtbank vertrouwt erop dat schuldhulpverlening aandacht zal hebben voor de kwestie en – indien er aanwijzingen komen dat verzoekster mogelijk recht heeft op compensatie – schuldhulpverlening zich ook zal inspannen om de juiste stappen te zetten, zodat de schuldeisers ook de compensatie zullen ontvangen die hen toekomt conform het Besluit compensatie schuldentrajecten.
Indien geen – gedwongen – schuldregeling tot stand komt, dan zal ook het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen worden. Immers, verzoekster heeft eerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling gezeten en kan tot 17 januari 2027 niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met de geldende 10-jaarstermijn. Indien zij voordien vanwege schuldenproblematiek failliet wordt verklaard, dan zal er voor de schuldeisers, alleen al gelet op de kosten van een faillissement, veel minder te verdelen zijn.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.