In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoekster. Verzoekster heeft op 1 november 2021 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben echter geweigerd om in te stemmen met de regeling, ondanks dat een ruime meerderheid van de overige schuldeisers, namelijk achtentwintig van de dertig, wel akkoord ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van verzoekster, die in totaal € 25.378,48 aan schulden heeft.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die een stabiele situatie wil creëren om haar schuldenproblematiek op te lossen, zwaarder laten wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat het aangeboden akkoord, dat is getoetst door een deskundige partij, het uiterste is wat verzoekster kan bieden. Bovendien heeft verzoekster recent een baan gevonden, wat haar afloscapaciteit kan verhogen. De rechtbank heeft de weigerende schuldeisers bevolen in te stemmen met de schuldregeling en hen veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot.
Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat verzoekster eerder in de WSNP heeft gezeten en tot 17 januari 2027 niet opnieuw kan worden toegelaten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden.