ECLI:NL:RBROT:2021:12887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
FT EA 17/2107
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens boedelachterstand en nieuwe schulden

Op 22 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, die sinds 16 november 2017 onder deze regeling viel. De bewindvoerder had de rechter-commissaris verzocht om de regeling tussentijds te beëindigen, wat op 27 augustus 2021 werd goedgekeurd. Tijdens de zittingen op 6 oktober en 8 december 2021 werd de situatie van de schuldenares besproken, waarbij bleek dat er een aanzienlijke boedelachterstand van € 7.175,57 was en nieuwe schulden van € 4.842,54. De rechtbank constateerde dat de schuldenares niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen, mede door een onzekere werkstatus en een 0-uren contract bij het Leger des Heils.

De rechtbank had eerder, op 24 september 2019, al geoordeeld dat de schuldenares niet naar behoren aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling voldeed, wat leidde tot een verlenging van de regeling met twee jaar. De huidige bewindvoerder gaf aan dat het niet haalbaar was om de achterstand en nieuwe schulden voor het einde van de regeling in te lopen. De rechtbank concludeerde dat er geen perspectief was op een schone lei aan het einde van de regeling, gezien de toegenomen schulden en de onmogelijkheid om de betalingsverplichtingen na te komen.

Daarom heeft de rechtbank besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 onder c en d van de Faillissementswet. De rechtbank stelde vast dat er geen baten beschikbaar waren om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake was van een faillissement van rechtswege. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Aukema, met mr. N.A. Masrom als griffier, en de beslissing werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 december 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 16 november 2017 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares],
[adres]
[woonplaats],
schuldenares,
bewindvoerder: I.M. Thomason.

1..De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 27 augustus 2021 met dit verzoek ingestemd.
Bij bericht van 5 oktober 2021 heeft de bewindvoerder de laatste stand van zaken aan de rechtbank toegezonden.
Ter zitting van 6 oktober 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • schuldenares;
  • de heer J. Lagendaal, waarnemend bewindvoerder;
  • mevrouw J.N.C. de Bruijn, werkzaam bij Obin (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De rechtbank heeft op 20 oktober 2021 een tussenvonnis gewezen en de voortzetting van de behandeling bepaald op 8 december 2021.
De beschermingsbewindvoerder heeft op 30 november 2021 haar reactie op het tussenvonnis aan de rechtbank toegestuurd.
De bewindvoerder heeft op 1 december 2021 een laatste stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
Ter zitting van 8 december 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • schuldenares;
  • mevrouw I.M. Thomason, bewindvoerder;
  • mevrouw J.N.C. de Bruijn, beschermingsbewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Met betrekking tot de standpunten vóór de zitting van 6 oktober 2021 en de daar gemaakte afspraken verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 20 oktober 2021.
Ter zitting heeft de bewindvoerder verklaard dat zij haar voordracht voor tussentijdse beëindiging van de regeling handhaaft. In de laatste stand van zaken heeft de bewindvoerder verklaard dat de achterstand op de boedelrekening € 7.175,57 bedraagt. Als de beschermingsbewindvoerder € 153,76 per maand kan blijven afdragen tot het einde van de regeling, zal de achterstand aan het einde van de looptijd € 5.330,45 bedragen. Er is geen ruimte voor een hogere afdracht per maand, omdat schuldenares ook € 80,- per maand afdraagt aan de nieuwe schuld aan de woningbouw en er beslag ligt op het inkomen van schuldenares voor de nieuwe schuld bij de zorgverzekering (CAK-premie). Op dit moment staat er voor € 4.842,54 open aan nieuwe schulden. Als de aflossing op de nieuwe schulden gedurende de rest van de regeling in stand kan blijven dan staat er aan het eind van de regeling nog € 3.882,54 open. Er is echter geen zekerheid of schuldenares in staat zal zijn om deze afdrachten tot het einde van de regeling te voldoen. Schuldenares heeft immers geen vaste fulltime aanstelling bij het Leger des Heils, maar een oproepcontract van 0 uren via [naam bedrijf].
Ter zitting heeft de bewindvoerder verklaard dat de beschermingsbewindvoerder op
5 september 2021 heeft bericht dat het haalbaar zou zijn om per vier weken € 153,76 extra af te lossen om de boedelachterstand in te lopen. Uit de stukken blijkt dat de beschermingsbewindvoerder wist dat de reguliere afdracht tot 16 november 2020 van toepassing zou zijn. Gedurende de verlenging van twee jaar zou de reguliere afdracht komen te vervallen. Achteraf is gebleken dat de beschermingsbewindvoerder de extra afdracht van € 153,76 per maand heeft ingevoerd, in plaats van vierwekelijks en dat hij de reguliere afdracht tot aan 16 november 2020 niet heeft voldaan. De huidige beschermingsbewindvoerder heeft in haar brief van 30 november 2021 verklaard dat de verklaring van de beschermingsbewindvoerder van 5 september 2021 destijds ook al niet haalbaar was. De beschermingsbewindvoerder in kwestie is thans niet meer werkzaam bij het beschermingsbewindkantoor.
De afloscapaciteit zoals hiervoor besproken was gebaseerd op het inkomen dat verzoekster had als beveiliger bij Schiphol. Schuldenares heeft ter zitting verklaard dat zij daarna bij een casino is gaan werken en dat zij door de coronamaatregelen thuis kwam te zitten vanaf maart 2020. Van oktober tot en met december 2020 kon schuldenares weer aan de slag bij het casino en toen kwamen er weer nieuwe maatregelen. Schuldenares heeft sinds eind juli 2021 weer een baan bij het Leger des Heils in de beveiliging. Gemiddeld werkt zij 36 uur per week, echter omdat sprake is van een 0-uren contract, krijgt schuldenares niet doorbetaald als zij ziek is of een dag vrij neemt. Schuldenares heeft verder verklaard dat zij bij het Leger des Heils ongeveer even veel verdient als bij het casino. Schuldenares heeft tevens verklaard dat zij in de tussenliggende periodes wel gesolliciteerd heeft, maar dat zij ook tweemaal corona heeft gehad en daarom te ziek was om te werken.

3..De beoordeling

De rechtbank stelt vast dat al in het vonnis van deze rechtbank van 24 september 2019 is geoordeeld dat schuldenares één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, aangezien schuldenares een grote boedelachterstand en nieuwe schulden heeft laten ontstaan van, op dit moment, respectievelijk € 7.175,57 en € 4.842,54.
Deze rechtbank heeft op 24 september 2019 beslist op een eerdere voordracht tot tussentijdse beëindiging van de regeling. De rechtbank heeft destijds besloten om de regeling met twee jaar te verlengen om de achterstand en nieuwe schulden (destijds een achterstand van € 7.205,23 en nieuwe schulden van in totaal € 3.387,15) in te lossen. Deze verlenging was gebaseerd op een voorstel van de beschermingsbewindvoerder tot aflossing van de achterstand en van de nieuwe schulden in de resterende periode van de regeling en tijdens een verlenging van 24 maanden. Nu is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat deze regeling (destijds ook al) niet haalbaar was. Ter zitting heeft de bewindvoerder verklaard dat het niet mogelijk is om de achterstand en de nieuwe schulden voor het einde van de regeling in te lopen. Er is daarom in beginsel aanleiding de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
De rechtbank heeft uitvoerig met aanwezige partijen gesproken over de mogelijkheden binnen de nog resterende termijn van de regeling. Met de kennis van nu zou de regeling al eerder tussentijds beëindigd moeten zijn of moeten zijn geëindigd zonder schone lei. De opgelopen achterstanden waren en zijn immers niet meer in te halen. De hoogte van nieuwe schulden is zelfs toegenomen. Daarom ontbreekt elk perspectief op een schone lei aan het einde van de (verlengde) regeling. Daarbij komt nog dat nakoming van de nu lopende betalingsregeling de betaling van de vaste lasten en voldoende leefgeld nagenoeg onmogelijk maakt.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 onder c en d.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4..De beslissing

De rechtbank:
  • beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
  • stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.951,12.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2021. [1]

Voetnoten

1.