ECLI:NL:RBROT:2021:12886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/10/628084 / FT EA 21/1360 en C/10/628086 / FT EA 21/1361
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker, die kampt met schulden. Verzoeker heeft op 2 november 2021 een verzoek ingediend om toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarbij hij een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn schuldeisers. De schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 21.555,97 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft een regeling aangeboden waarbij hij 9,93% aan de preferente schuldeisers en 4,97% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. De meerderheid van de schuldeisers stemde in met de regeling, maar één schuldeiser weigerde mee te werken aan de aangeboden schuldregeling.

Tijdens de zitting op 15 december 2021 is de weigerende schuldeiser niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van de schuldeisers en verzoeker afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de weigerende schuldeiser, hoewel zij in beginsel recht heeft op 100% van haar vordering, in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien het feit dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord ging en de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, die licht verstandelijk beperkt is en in een zorginstelling woont, niet in staat is om meer te betalen dan het aangeboden percentage.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. De rechtbank heeft de weigerende schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, en heeft bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 december 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 2 november 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser met vier vorderingen, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Schuldhulpverlening heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mail van 7 december 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven dat de [schuldeiser] voor één van haar vier vorderingen alsnog instemt met de aangeboden schuldregeling en voor één van haar vorderingen zal kwijtschelding worden verleend.
Ter zitting van 15 december 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • de heer D. Groenenberg, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw P. Perlot, werkzaam bij Leger des Heils, (hierna: ambulant begeleider);
  • mevrouw M. Bollen, werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoeringen, (hierna: beschermingsbewindvoerder),
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes schuldeisers met vier preferente en vijf concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 21.555,97 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 4 augustus 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,93% aan de preferente schuldeisers en 4,97% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker woont in een zorginstelling en heeft een licht verstandelijke beperking. Verzoeker heeft geen startkwalificatie en geen recente werkervaring. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
De schuldeisers stemmen voor zeven van de negen vorderingen met de aangeboden schuldregeling in. De [schuldeiser] stemt hier voor twee van haar vorderingen niet mee in. Deze vorderingen bedragen in totaal € 3.918,22, welke 18,2% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

Uit de rapportage van schuldhulpverlening blijkt dat geen voorstel of heroverweging is gestuurd aan de [schuldeiser]. Schuldhulpverlening en de afdeling W&I van de [schuldeiser] hebben onderling afspraken gemaakt. Schuldhulpverlening heeft namens de [schuldeiser] gesteld dat, conform geldende regelgeving, de [schuldeiser] niet kan instemmen met een minnelijke schuldsaneringsregeling. Deze regelgeving zal wijzigen per 1 januari 2022 en de gemeente mag anticiperen op deze wetswijziging. De [schuldeiser] kan daarom thans instemmen met twee van haar vorderingen. Echter, de [schuldeiser] kan niet instemmen met de overige twee vorderingen, omdat hier sprake zou zijn geweest van opzet of grove schuld.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de [schuldeiser] heeft aangevoerd, namelijk dat zij niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting omdat sprake is geweest van opzet of grove schuld, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de [schuldeiser] enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de [schuldeiser] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 18,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De schuldeisers hebben immers voor zeven van de negen vorderingen ingestemd met de aangeboden regeling.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is licht verstandelijk beperkt en hij woont in een zorginstelling. Verzoeker heeft geen startkwalificatie en geen recente werkervaring. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de [schuldeiser], die voor twee van haar vorderingen geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De [schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.