In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 5 november 2021 een verzoek ingediend om een schuldsaneringsregeling toe te passen, samen met een voorstel voor een schuldregeling aan haar schuldeisers. Dit voorstel houdt in dat verzoekster 8,71% van de vorderingen van de preferente schuldeisers en 4,35% van de vorderingen van de concurrente schuldeisers zal betalen. Van de tweeëntwintig schuldeisers hebben twintig ingestemd met de regeling, terwijl twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 3], hebben geweigerd in te stemmen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers respectievelijk 12% en 34% van de totale schuldenlast uitmaken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers die wel instemden met de regeling afgewogen tegen de belangen van de weigerende schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat het voorstel goed gedocumenteerd was en dat verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, alles heeft gedaan om haar schuldenproblematiek op te lossen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 3] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens zijn deze schuldeisers veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. De rechtbank heeft bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.