ECLI:NL:RBROT:2021:12884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/10/628246 / FT EA 21/1382 en C/10/628248 / FT EA 21/1383
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementszaak met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 5 november 2021 een verzoek ingediend om een schuldsaneringsregeling toe te passen, samen met een voorstel voor een schuldregeling aan haar schuldeisers. Dit voorstel houdt in dat verzoekster 8,71% van de vorderingen van de preferente schuldeisers en 4,35% van de vorderingen van de concurrente schuldeisers zal betalen. Van de tweeëntwintig schuldeisers hebben twintig ingestemd met de regeling, terwijl twee schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 3], hebben geweigerd in te stemmen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers respectievelijk 12% en 34% van de totale schuldenlast uitmaken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers die wel instemden met de regeling afgewogen tegen de belangen van de weigerende schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat het voorstel goed gedocumenteerd was en dat verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, alles heeft gedaan om haar schuldenproblematiek op te lossen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 3] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens zijn deze schuldeisers veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil. De rechtbank heeft bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 december 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 5 november 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Dr. Hohberg Rechtsanwälte (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2];
  • [schuldeiser 3], in behandeling bij Flanderijn B.V. (hierna: [schuldeiser 3])
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 3] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mail van 13 december 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 15 december 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • De heer D. van Vliet en mevrouw M. de Nie, werkzaam bij Stichting Budgethulp (hierna: beschermingsbewindvoerder),
De weigerende schuldeisers, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëntwintig schuldeisers met één preferente en vijfentwintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 135.326,75 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van
11 mei 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,71% aan de preferente schuldeisers en 4,35% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard, in reactie op het verweerschrift van [schuldeiser 3], dat haar woning verkocht werd tijdens het faillissement. Verzoekster kon geen contact krijgen met de curator en de woning werd executoriaal verkocht zonder dat eerst met verzoekster besproken was of onderhandse verkoop mogelijk was.
Inmiddels stemmen twintig schuldeisers met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk
€ 15.244,57 en € 44.985,23 op verzoekster, welke 12% en 34% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 3] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 3] zich voorts op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. In de VTLB berekening zijn de kosten voor de zorgpremie en woonlasten niet meegenomen.
De [schuldeiser 3] merkt bovendien op dat haar vordering een gevolg is van de executoriale verkoop van de eigen woning van verzoekster. De [schuldeiser 3] merkt op dat de hoogte van haar vordering aan verzoekster te wijten is. Het is algemeen bekend dat een verkoop via veiling minder baten oplevert dan onderhandse verkoop. De totale schuldenlast had lager kunnen zijn.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten schriftelijk of ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van respectievelijk 12% en 34%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twintig van de tweeëntwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Verzoekster heeft de stelling van [schuldeiser 3] dat haar een verwijt te maken is ten aanzien van de hoogte van de restvordering voorts gemotiveerd weersproken. [schuldeiser 3] heeft besloten de woning te veilen toen verzoekster in staat van faillissement verkeerde en niet beschikkingsbevoegd was over haar vermogen. [schuldeiser 3] had met de curator afspraken kunnen maken over een onderhandse verkoop.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoekster reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Door de beschermingsbewindvoerder is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat immers onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en de [schuldeiser 3] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.