In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een percentage van zijn schulden wilde aflossen. Echter, één van de schuldeisers, Qredit, weigerde in te stemmen met deze regeling. Qredit stelde dat de aangeboden regeling niet goed gedocumenteerd was en dat verzoeker niet het maximaal haalbare had aangeboden. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat het belang van Qredit bij haar weigering om in te stemmen met de schuldregeling zwaarder weegt dan de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verzoeker niet in staat zou zijn om in de toekomst meer te verdienen, en dat de huidige afloscapaciteit niet definitief was. Daarom werd het verzoek om Qredit te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank heeft tevens besloten om in een aparte beslissing te oordelen over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.