ECLI:NL:RBROT:2021:12880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1483 en FT EA 21/1484
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium en medewerking aan schuldhulpverleningstraject in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft verzoekster op 26 november 2021 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 16 december 2021 vastgesteld. Tijdens de zitting is verweerster, hoewel opgeroepen, niet verschenen. Verzoekster, een alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen, heeft te maken met schulden en heeft zich aangemeld voor schuldhulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie bestaat, aangezien verweerster op 14 december 2021 zou overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en het schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft daarom besloten om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 1 juli 2021 op te schorten voor de duur van zes maanden, onder voorwaarden dat de lopende termijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 23 december 2021
[verzoekster],
wonende te [adres] ,
[woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 26 november 2021, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 26 november 2021 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 december 2021.
Ter zitting van 16 december 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw A. Vrede-Dragan, werkzaam bij de gemeente Hellevoetsluis (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw N. de Wildt, werkzaam bij Wellens Goedhart Bewindvoeringen BV (hierna: bewindvoerster).
Mr. J.A. Wesdijk, werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens [verweerster] , gevestigd te [plaatsnaam] , (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Verweerster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 juli 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster is een alleenstaande moeder met twee inwonende minderjarige kinderen. Tot voor kort woonde haar oudste zoon eveneens bij haar in, maar die situatie was door zijn psychische problematiek niet langer houdbaar. Eveneens zorgde zijn aanwezigheid tot overlast in het gehuurde. Zo werd onder meer gerookt in de gemeenschappelijke ruimtes en werden lachgascilinders en auto-onderdelen achtergelaten in het trappenhuis. Sinds hij wordt geholpen door de gemeente Spijkenisse zijn de problemen onder controle en is er niet langer sprake van overlast.
Verzoekster geniet momenteel een uitkering vanuit de Participatiewet. Ter zitting is besproken dat in 2022 een begin wordt gemaakt met de terugkeer op de arbeidsmarkt. Met de gemeente is voorts afgesproken dat de gemeente de huur van € 596,96 en de servicekosten van € 6,70 rechtstreeks aan verhuurder zal voldoen.
Verzoekster heeft zich op 11 november 2021 aangemeld bij schuldhulpverlening en staat sinds 16 november 2021 vruchtvol onder beschermingsbewind. Verzoekster is gemotiveerd haar schulden af te lossen en werkt goed mee aan het schuldhulpverleningstraject. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het schuldsaneringstraject zo snel mogelijk zal worden opgestart. Desgevraagd geeft schuldhulpverlening aan dat afronding van dit traject binnen zes maanden haalbaar moet zijn.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft verweerster verklaard meerdere malen te hebben getracht een betalingsregeling met verzoekster te treffen. Dit is zonder resultaten gebleven. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt verder ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 juli 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 8 november 2021 heeft overgelegd, waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 14 december 2021 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 1 juli 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Het schuldhulpverleningstraject bevindt zich inmiddels in de stabilisatiefase en vanuit verzoekster is er voldoende medewerking aan het traject. Voorts wordt gestreefd naar het zo spoedig mogelijk vinden van betaalde arbeid. Tot slot is er niet langer sprake van overlast in het gehuurde. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 1 juli 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening, die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.