ECLI:NL:RBROT:2021:1286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
10/750172-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel contact met vijftienjarig meisje dat zich tegen betaling aanbood, verwerping verweer over initiatief minderjarige, gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die seksueel contact heeft gehad met een vijftienjarig meisje dat zich tegen betaling aanbood. De verdediging voerde aan dat het initiatief van de minderjarige kwam, maar dit werd verworpen door de rechtbank, die de bescherming van minderjarigen vooropstelde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 1.000,- betalen aan het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het ten laste gelegde feit, namelijk seksueel binnendringen, wettig en overtuigend was bewezen. De verdachte had verklaard dat hij had gevraagd naar de leeftijd van het slachtoffer, maar had dit niet gecontroleerd. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen ook geldt voor zelf geïnitieerde gedragingen van hen. De verdachte werd niet ontslagen van rechtsvervolging, omdat hij niet voldoende onderzoek had gedaan naar de leeftijd van het slachtoffer.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de straf passend was gezien de inbreuk op de integriteit van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op € 1.000,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, dat bij de burgerlijke rechter moest worden aangebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750172-20
Datum uitspraak: 3 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. E.B Jobse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. al Mansouri heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twe jaar;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4..Waardering van het bewijs

Medeplegen
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde ‘medeplegen’ niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Seksueel binnendringen
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte het lichaam van aangeefster is binnengedrongen door zijn penis in de vagina van aangeefster te brengen en/of te houden en heeft op die grond vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte en aangeefster maar “even hebben geneukt”en dat de verdachte niet was klaargekomen. Er zou daarom geen bewijs voorhanden zijn dat er penetratie in de vagina heeft plaatsgevonden.
Beoordeling
Aangeefster heeft verklaard dat zij seks heeft gehad met de verdachte. Zij zegt de verdachte eerst gepijpt te hebben en daarna geslachtsgemeenschap te hebben gehad. De verdachte heeft dit bevestigd tijdens zijn verhoor bij de politie. Hij heeft verklaard dat “neuken voor hem vaginaal is”. Voor de rechtbank is hiermee komen vast te staan dat de verdachte zijn penis in de vagina van aangeefster heeft gebracht en/of gehouden.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
in de periode van 23 oktober 2019 tot en met 24 oktober 2019 te
Zwijndrecht, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (meermalen) brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in
de mond en vagina van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
Daartoe is aangevoerd dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald over de leeftijd van het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat hij wel vaker afsprak met prostituees van een escortbureau en dat zijn voorkeur dan uitging naar dames tussen de 35 en 40 jaar. Bij prostituees van een escortbureau is het niet nodig om naar de leeftijd te vragen, omdat de verdachte er vanuit gaat dat de dames dan boven de 18 jaar zijn. Ook vanwege het gedrag van het slachtoffer dacht de verdachte dat zij minimaal 20 of 25 jaar oud was. Bij een volgend verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij wel degelijk naar de leeftijd van het slachtoffer heeft gevraagd en dat zij toen antwoordde dat zij ouder dan 20 jaar was. Het slachtoffer heeft tegenover de verdachte gelogen over haar leeftijd. Verder is aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn drugsgebruik op dat moment een uitzonderlijke situatie hebben gecreëerd op basis waarvan hem een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt.
Beoordeling
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet dan wel onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Deze bescherming strekt zich ook uit tot eventuele door dergelijke minderjarigen zelf geïnitieerde gedragingen. De leeftijd van de minderjarige vormt in dit wetsartikel, juist vanwege die bescherming, een geobjectiveerd bestanddeel en opzet of schuld is daaromtrent dus niet vereist. Een beroep op afwezigheid van alle schuld heeft dan ook slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een kans van slagen. Op grond daarvan had verdachte de verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer. Nu niet is gebleken dat de verdachte zich op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te verkrijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige en hij uitsluitend genoegen heeft genomen met de mededeling dat ze ouder was dan 20 jaar, is reeds daarom geen sprake van afwezigheid van alle schuld.
Aan de door de wetgever beoogde bescherming van de seksuele integriteit van jeugdige personen, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven passage uit de wetsgeschiedenis, zou afbreuk worden gedaan als het beroep van de verdachte op afwezigheid van alle schuld zou worden gehonoreerd.
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft seksueel contact gehad met een vijftienjarig meisje dat zich hier tegen betaling voor aanbood. Daarbij is sprake geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, zowel oraal als vaginaal.
De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gevraagd naar de leeftijd van het slachtoffer en dat zij heeft geantwoord dat zij boven de twintig was. Hij heeft dit echter niet gecontroleerd en heeft daarna tot tweemaal toe onbeschermde seks met haar gehad. De verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Ofschoon niet is gebleken dat de verdachte actief op zoek is geweest naar een minderjarig meisje is het feit dermate ernstig dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft bepleit de op te leggen straf te matigen, omdat het initiatief uitging van het slachtoffer. De rechtbank gaat hier aan voorbij, omdat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht juist bedoeld is om minderjarigen te beschermen en dat een eventueel initiatief van een minderjarige niets afdoet aan de strafwaardigheid van het handelen van de verdachte.
Gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[naam persoon] heeft zich als voogd en wettelijk vertegenwoordiger van het minderjarige slachtoffer [naam slachtoffer] als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.000,- als vergoeding van immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 2.000,- met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het resterende gedeelte van de vordering.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, gelet op het beroep op afwezigheid van alle schuld. Voor het geval dat beroep niet zou slagen, heeft de verdediging matiging van het toe te wijzen bedrag bepleit tot een maximum van
€ 1.000,-.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. Weliswaar is sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar er is geen sprake geweest van verkrachting, zoals in de toelichting op de vordering door de benadeelde partij is gesteld. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A. Hello en A.A. Kalk, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Mrs. Hello en Kalk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
in of omstreeks de periode van 23 oktober 2019 tot en met 24 oktober 2019 te
Zwijndrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het (meermalen) brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in
de mond en/of vagina van die [naam slachtoffer] .