In de zaak tegen de verdachte, die op 3 juli 2019 in een woning in Rotterdam werd aangetroffen, heeft de rechtbank Rotterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder cocaïne en heroïne, en van het bezit van vuurwapens. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 58 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte had verklaard dat hij in de woning was gekomen om te slapen en niets wist van de aanwezige drugs en wapens. De rechtbank vond zijn verklaring geloofwaardig, vooral omdat deze niet werd weerlegd door het bewijs. Er was geen bewijs dat de verdachte wetenschap had van de drugs en wapens, en er waren geen sporen van hem in de woning aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, die de zaak in tegenspraak heeft behandeld.