In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [naam eiser], en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van eiser. De zaak is ontstaan na besluiten van de Svb van 1 juli 2020, waarbij het recht op AOW-pensioen van eiser werd herzien en het te veel ontvangen bedrag werd teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser geen meerpersoonshuishouden voert. Eiser woonde samen met [naam 1] en zijn zoon, [naam 2], en voerde volgens eiser een gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd om te stellen dat de zoon niet op hetzelfde adres woonde en dat er geen sprake was van wederzijdse zorg. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Eiser heeft recht op AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande vanaf augustus 2015. De rechtbank heeft de Svb ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij besluiten van bestuursorganen, vooral in zaken die de financiële situatie van burgers aangaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb niet voldoende onderbouwd heeft waarom eerdere besluiten over de woonsituatie van eiser onjuist zouden zijn.