ECLI:NL:RBROT:2021:12682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/6487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen wegens vermeend ontbreken van meerpersoonshuishouden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [naam eiser], en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van eiser. De zaak is ontstaan na besluiten van de Svb van 1 juli 2020, waarbij het recht op AOW-pensioen van eiser werd herzien en het te veel ontvangen bedrag werd teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser geen meerpersoonshuishouden voert. Eiser woonde samen met [naam 1] en zijn zoon, [naam 2], en voerde volgens eiser een gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd om te stellen dat de zoon niet op hetzelfde adres woonde en dat er geen sprake was van wederzijdse zorg. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Eiser heeft recht op AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande vanaf augustus 2015. De rechtbank heeft de Svb ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij besluiten van bestuursorganen, vooral in zaken die de financiële situatie van burgers aangaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb niet voldoende onderbouwd heeft waarom eerdere besluiten over de woonsituatie van eiser onjuist zouden zijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluiten van 1 juli 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht op AOW-pensioen van eiser herzien en het te veel ontvangen bedrag teruggevorderd.
Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 30 november 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Verweerder heeft aan eiser vanaf augustus 2015 een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde of samenwonende toegekend. Na een melding van het ABP op 18 mei 2015 heeft verweerder een huisbezoek op het adres van eiser, [adres], afgelegd om duidelijkheid te krijgen over de woon- en leefsituatie van eiser. Op grond van dat huisbezoek heeft verweerder vastgesteld dat eiser een meerpersoonshuishouden voerde met [naam 1] ([naam 1]) en zijn meerderjarige zoon, [naam 2] (zoon), zodat aan eiser een AOW-pensioen volgens de norm voor een alleenstaande is toegekend.
1.2.
Naar aanleiding van een in maart 2016 bij verweerder binnengekomen tip heeft verweerder in 2019 opnieuw onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van eiser. In verband daarmee heeft verweerder op 12 juli 2019 een huisbezoek op het adres van eiser afgelegd. Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft verweerder het AOW-pensioen van eiser vanaf augustus 2015 herzien naar de norm voor een gehuwde of samenwonende en het te veel uitbetaalde bedrag teruggevorderd. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 5 maart 2020 gegrond verklaard en bepaald dat eisers AOW-pensioen niet wordt herzien en teruggevorderd omdat bij de herbeoordeling is vastgesteld dat er wel sprake is van een meerpersoonshuishouden. [naam 1] voert namelijk een gezamenlijke huishouding met eiser en met de zoon.
1.3.
Naar aanleiding van stukken die verweerder bij de gemeente Rotterdam heeft opgevraagd betreffende de procedure die de zoon voerde over zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw), heeft verweerder bij de primaire besluiten opnieuw het AOW-pensioen van eiser vanaf augustus 2015 herzien naar de norm voor een gehuwde of samenwonende en het te veel uitbetaalde bedrag teruggevorderd.
Stanpunten van partijen
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een meerpersoonshuishouden. Uit de stukken van de gemeente Rotterdam is naar voren gekomen dat de zoon van eiser niet op het adres van eiser heeft gewoond, maar daar slechts af en toe verblijft. Ook zijn er, in tegenstelling tot wat bij een eerder onderzoek is vastgesteld, geen bewijzen van betalingen door de zoon voor een slaapplek bij [naam 1] en is er geen sprake van wederzijdse zorg omdat eisers zoon geen huishoudelijke taken verricht.
Verweerder is van mening dat eiser had kunnen begrijpen dat alleen eiser en [naam 1] een gezamenlijke huishouding voerden en dat hij recht had op het AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde of samenwonende. Er zijn daarom geen dringende redenen om af te zien van een herziening met terugwerkende kracht. Van zeer bijzondere omstandigheden waardoor eiser minder of niets hoeft terug te betalen is evenmin sprake.
3. Eiser voert in beroep aan dat sprake is van een meerpersoonshuishouden omdat eiser, [naam 1] en de zoon alle drie op [adres] wonen en de zoon € 200,- per maand aan [naam 1] betaalt, zodat er wederzijdse zorg wordt verleend tussen zowel eiser en [naam 1] als tussen [naam 1] en de zoon. Bovendien heeft verweerder op 5 maart 2020 nog vastgesteld dat er wel sprake is van een meerpersoonshuishouden en de situatie is nog steeds hetzelfde.
Toepasselijke wet- en regelgeving
4. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
Beoordeeld moet worden of eiser een meerpersoonshuishouden voert. Niet is in geschil dat eiser samenwoont met [naam 1]. De vraag moet worden beantwoord of ook de zoon voldoet aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding met [naam 1].
5.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van eiser voor hem belastende besluiten zijn, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust.
5.3.
De rechtbank vindt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser geen meerpersoonshuishouden voert. Daarbij vindt de rechtbank het volgende van belang. Het bestreden besluit is vooral gebaseerd op stukken van de Gemeente Rotterdam over de intrekking van de Pw-uitkering van de zoon. Uit het intrekkingsbesluit van de Gemeente blijkt dat deze uitkering is herzien en ingetrokken omdat de zoon niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek, er stortingen op zijn bankrekening waren, hij geen documenten heeft overgelegd en eiser voor de zoon de zorgverzekeringspremie betaalde. Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat uit die stukken blijkt dat de zoon niet op hetzelfde adres als [naam 1] en eiser woont. Uit de omstandigheid dat de zoon overdag veel weg is regelmatig pinbetalingen in Etten-Leur doet, zoals blijkt uit die stukken, kan dit niet worden afgeleid. Verweerder stelt verder dat er geen sprake is van wederzijdse zorg, omdat er geen bewijzen zijn van betalingen van de zoon aan [naam 1], maar hierover heeft eiser verklaard dat de betalingen contant worden gedaan. Uit het dossier blijkt niet dat hier nader onderzoek naar is gedaan.
5.4.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het bestreden besluit mede is gebaseerd op de verklaringen van twee buurtbewoners op 12 juli 2019 dat aan het adres [adres] een vrouw en een oudere man wonen en geen jongere persoon. Deze verklaringen zijn echter onvoldoende voor het oordeel dat de zoon van eiser niet op het adres [adres] woont. Eiser heeft namelijk ter zitting verklaard dat hij geen enkel contact heeft met buurtbewoners en eiser en de zoon hebben beiden verklaard dat de zoon overdag vaak weg is. Verder heeft verweerder nog toegelicht dat het waterverbruik op het adres van eiser is meegewogen bij het bestreden besluit. Eiser heeft hierover verklaard dat hij drie à vier keer per week doucht bij zijn voetbalclub. Mede gelet op de verklaring van eiser en de omstandigheid dat de zoon vaak weg is, acht de rechtbank het waterverbruik onvoldoende om aan te nemen dat de zoon van eiser niet op het adres [adres] woont. Bovendien waren de verklaringen van de buurtbewoners en het waterverbruik ook al bekend bij verweerder bij het nemen van de beslissing op bezwaar van 5 maart 2020, waarbij verweerder heeft bepaald dat er wel sprake is van een meerpersoonshuishouden. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom dat besluit achteraf gezien onjuist is.
Gevolgen van het oordeel van de rechtbank
6. Gelet op het voorgaande, is het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser in het gelijk wordt gesteld.
7. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Gelet op de eerder door verweerder uitgevoerde onderzoeken over de woonsituatie van eiser, [naam 1] en de zoon, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. In het belang van finale geschilbeslechting zal de rechtbank daarom zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat de herziening en terugvordering onterecht zijn. Eiser heeft vanaf augustus 2015 recht op een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.282,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, waarbij de wegingsfactor 1 is).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder de door eiser betaalde griffierecht van € 48,- aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1282,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 december 2021.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 1, vierde lid, van de AOW, bepaalt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
In artikel 9, eerste lid, van de AOW is bepaald dat deze wet een bruto-ouderdomspensioen kent voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 17, eerste lid, van de AOW, bepaalt dat het ouderdomspensioen door de Sociale verzekeringsbank wordt ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Artikel 17a , eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat, onverminderd het elders in deze wet ter zake van herziening bepaalde, een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen wordt herzien indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de Sociale verzekeringsbank, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale verzekeringsbank wordt teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, de Sociale verzekeringsbank kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor zover van belang, bepaalt dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.