In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 december 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 287, vierde lid, van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker had op 24 november 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad, omdat het moratorium ex artikel 287b Fw was geëindigd. Dit moratorium was op 8 juli 2021 voor de duur van zes maanden afgekondigd, maar de voorwaarde van tijdige betaling van de huurtermijnen was niet nageleefd. De rechtbank oordeelde dat verzoeker zich niet aan de voorwaarden van het moratorium had gehouden, omdat de huur voor november 2021 niet tijdig was voldaan. Desondanks werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat de rechtbank voldoende aannemelijk achtte dat verzoeker op korte termijn met zijn schuldeisers tot een minnelijke regeling zou komen of tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten. De rechtbank bepaalde dat de voorziening slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.