ECLI:NL:RBROT:2021:12638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
C/10/629221 / FT EA 21/1469
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde moratorium en voorlopige voorziening in faillissementszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 december 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 287, vierde lid, van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker had op 24 november 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad, omdat het moratorium ex artikel 287b Fw was geëindigd. Dit moratorium was op 8 juli 2021 voor de duur van zes maanden afgekondigd, maar de voorwaarde van tijdige betaling van de huurtermijnen was niet nageleefd. De rechtbank oordeelde dat verzoeker zich niet aan de voorwaarden van het moratorium had gehouden, omdat de huur voor november 2021 niet tijdig was voldaan. Desondanks werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat de rechtbank voldoende aannemelijk achtte dat verzoeker op korte termijn met zijn schuldeisers tot een minnelijke regeling zou komen of tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten. De rechtbank bepaalde dat de voorziening slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287, vierde lid, Faillissementswet
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 december 2021
[verzoeker],
[adres]
[woonplaats],
hierna: verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 24 november 2021 een verzoekschrift ex artikel 287, vierde lid Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
Ter zitting van 3 december 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. P.A. Loeff, werkzaam bij Advocatenkantoor Loeff, gevolmachtigde van verzoeker;
  • mr. C.L. Verhoef, werkzaam bij Verhoef Vastgoed Advocatuur, gevolmachtigde van De Statenkoning C.V. (hierna: verweerster).
Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De feiten

Tussen verweerster als verhuurder en verzoeker en zijn partner [naam] (hierna: partner) als huurders is op 27 mei 2019 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De huurprijs bedraagt thans € 1.434,43 per maand.
Verzoeker betaalt maandelijks via zijn beschermingsbewindvoerder – en mede namens zijn partner – de lopende huurtermijnen aan verweerster.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2021 is de huurovereenkomst tussen partijen wegens huurachterstand ontbonden en zijn verzoeker en diens partner veroordeeld tot het betalen van € 2.188,91 aan achterstallige huur en tot ontruiming van de woning.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2021 is ten aanzien van verzoeker een moratorium voor de duur van zes maanden afgekondigd, waarmee de tenuitvoerlegging van het op 4 juni 2021 uitgesproken vonnis tot ontruiming van de woning wordt geschorst en de huurovereenkomst wordt verlengd voor de duur van het moratorium. Daarbij is bepaald dat het moratorium slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze zes maanden tijdig worden voldaan.
Verzoeker en diens partner zijn ieder voor zich nadien een eigen schuldbemiddelingstraject ingegaan, waarbij verzoeker onder beschermingsbewind staat en de partner een budgetbeheerder heeft.
De budgetbeheerder van de partner van verzoeker heeft in oktober 2021 een betaling van
€ 5.603,45 aan de deurwaarder van verweerster gedaan, waarmee de achterstallige huurtermijnen – zoals blijkt uit het vonnis van 4 juni 2021 – volledig zijn voldaan.
De deurwaarder van verweerster heeft in oktober 2021 het te veel ontvangen bedrag van
€ 2.801,30 aan de budgetbeheerder van de partner van verzoeker teruggestort.
De beschermingsbewindvoerder van verzoeker heeft bij brief van 19 oktober 2021 aan de rechtbank te kennen gegeven dat het moratorium kan worden opgeheven nu de schuld bij de verhuurder volledig is voldaan en de lopende huurtermijnen steeds tijdig worden betaald. Tevens deelt de beschermingsbewindvoerder mede dat de overige schuldeisers reeds een betalingsvoorstel tegen finale kwijting hebben ontvangen en dat daarmee het minnelijk traject is gestart.
De beschermingsbewindvoerder heeft de lopende huurtermijn over de maand november 2021 niet tijdig voldaan vanwege een tijdelijk tekort op de beheerrekening, mede veroorzaakt door de betaling aan schuldeisers die hebben ingestemd met de hen aangeboden minnelijke regeling. Verweerster heeft de huur over de maand november 2021 ontvangen op 4 november 2021 na een melding van de verhuurder over de te late betaling.
Bij exploot van 22 november 2021 heeft de deurwaarder op verzoek van verweerster aangekondigd op 14 december 2021 om 09:00 uur over te gaan tot tenuitvoerlegging van het op 4 juni 2021 uitgesproken vonnis van de rechtbank Rotterdam tot ontruiming van de woning van verzoeker wegens het niet tijdig betalen van de lopende huurtermijnen.

3..Het verzoek

Het verzoek ex artikel 287, vierde lid, Fw strekt ertoe verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen, totdat op het door verzoeker ingediende verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal zijn beslist.

4..Het verweer

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen.
Ten eerste omdat verzoeker de voorwaarde van het moratorium – om de lopende verplichtingen tijdig te betalen – heeft geschonden. De huur voor de maand november is niet tijdig voldaan. Om die reden heeft verweerster bij exploot van 22 november 2021 aangezegd om op 14 december 2021 over te gaan tot tenuitvoerlegging van het op 4 juni 2021 uitgesproken vonnis van de rechtbank Rotterdam tot ontruiming van de woning.
Ten tweede omdat niet aannemelijk wordt geacht dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (deugdelijk) is ingediend, daar het verzoek enkel de strekking heeft de ontruiming te voorkomen. Daarbij voert zij aan dat verzoeker gedurende de vijf maanden dat het moratorium van kracht is geweest, geen stappen heeft genomen voor een oplossing met zijn schuldeisers en pas, één dag, na aanzegging van de gedwongen ontruiming een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Tevens acht zij het niet aannemelijk dat verzoeker binnen de termijn van een maand alsnog de ontbrekende gegevens kan verstrekken en derhalve behoort verzoeker deze termijn van een maand niet te krijgen.
Ten slotte omdat het belang van verweerster bij ontruiming zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker om in de woning te kunnen blijven wonen. Ter onderbouwing hiervan voert verweerster het volgende aan. Allereerst heeft verweerster een titel tot ontruiming die in kracht van gewijsde is gegaan. Vervolgens heeft verzoeker opnieuw aangetoond de lopende verplichtingen niet tijdig te betalen. Verder is het inkomen van verzoeker niet stabiel om de lopende verplichtingen (tijdig) te voldoen, terwijl verweerster als verhuurder recht en belang heeft bij een huurder die zijn verplichtingen nakomt. Afsluitend heeft verweerster gegronde vrees dat verzoeker – na verstrijken van het moratorium of andere voorziening – opnieuw niet tijdig en volledig aan zijn verplichtingen zal voldoen.
Verweerster voert verder nog aan dat het vonnis met ontbinding en ontruiming en de voorwaarde in het moratorium duidelijk zijn. De lopende verplichting dienen tijdens het moratorium tijdig te worden voldaan. Het schenden hiervan dient verzoeker te worden aangerekend, ongeacht of hij afhankelijk is van een derde die zijn werk niet goed doet.

5..De beoordeling

Het moratorium is geëindigd
De beschermingsbewindvoerder heeft in zijn brief van 19 oktober 2021 aan de rechtbank verklaard dat het moratorium kan worden ingetrokken, maar die verklaring op zichzelf heeft niet zonder meer het einde van het moratorium tot stand gebracht, nu de rechtbank geen beschikking daaromtrent heeft gegeven.
Het moratorium van artikel 287b Fw strekt ertoe verzoeker een adempauze te verschaffen van maximaal zes maanden om het minnelijk traject voort te zetten en zonder dreiging van een uithuiszetting een minnelijke regeling met zijn schuldeisers te bereiken dan wel deze af te ronden. Ook is deze periode bedoeld om verzoeker de gelegenheid te geven zijn goede trouw gefundeerd te laten blijken. Dit moratorium heeft een voorwaardelijk karakter en geldt slechts indien en zolang verzoeker de lopende verplichtingen waar het moratorium betrekking op heeft, tijdig voldoet.
Aangezien de beschermingsbewindvoerder van verzoeker de lopende huurtermijn over de maand november 2021 niet vóór de eerste van de maand, maar pas op 4 november 2021 na een melding van de verhuurder over de te late betaling, heeft voldaan, heeft verzoeker zich niet aan de aan het moratorium verbonden voorwaarde van tijdige en volledige betaling van de lopende huurtermijnen gehouden, waardoor het moratorium is komen te vervallen (Rb. Oost-Brabant 22 mei 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2814).
De vraag of de verhuurder zich op het einde van het moratorium kan beroepen is in dit geding niet aan de orde.
De verzochte voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw wordt toegewezen
De voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw dient ter overbrugging van de periode tussen het indienen van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en de beslissing daarop door de rechter.
Voor toewijsbaarheid van het verzoek is allereerst vereist dat door verzoeker is aangetoond dat sprake is van een spoedeisende situatie.
De spoedeisendheid van het verzoek is aangetoond, nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2021 tot ontruiming van zijn woning heeft overgelegd. Tevens is door verzoeker een kopie van het exploot van 22 november 2021 overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 14 december 2021 zal overgaan tot ontruiming van de woning.
Met betrekking tot de verzochte voorlopige voorziening dient de rechtbank een belangenafweging te maken tussen de belangen van verzoeker enerzijds en de belangen van verweerster anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat eruit dat hij in afwachting van een beslissing van deze rechtbank op het door hem ingediende verzoekschrift ex artikel 284 Fw in zijn huurwoning kan blijven wonen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 4 juni 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat verzoeker en zijn partner tijdens het moratorium hebben laten zien de lopende huurtermijnen maandelijks tijdig te kunnen betalen. Dat de betaling van de lopende huur over de maand november 2021 enkele dagen te laat is voldaan, komt door omstandigheden die niet volledig aan verzoeker zijn te wijten, namelijk het door de beschermingsbewindvoerder zelf veroorzaakte tijdelijke tekort op de beheerrekening. De beschermingsbewindvoerder heeft ten onrechte betalingen verricht aan schuldeisers die reeds akkoord zijn gegaan met de door hem namens verzoeker aangeboden minnelijke regeling. Er is buiten deze korte periode geen sprake van betalingsonmacht of -onwil.
Voorts is gebleken dat verzoeker en zijn partner beiden fulltime werken en ontvangen tezamen een inkomen van ca. € 5.000 netto per maand. Daarnaast heeft zijn partner – die mede huurder is – nog een spaarsaldo van ca. € 14.000,-. Verzoeker beschikt derhalve over voldoende middelen om de lopende huurtermijnen tijdig en volledig te blijven betalen. Ook hebben verzoeker en zijn partner in oktober 2021 – tijdens het moratorium – de huurachterstand, met inbegrip van kosten, betaald.
Het is op voorhand niet onaannemelijk dat verzoeker – net als zijn partner – op korte termijn alsnog met zijn schuldeisers tot een minnelijke regeling zal komen dan wel dat verzoeker tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten. Verzoeker zal, indien het verzoekschrift tot toelating nog niet compleet mocht zijn, gedurende korte termijn in de gelegenheid worden gesteld het verzoekschrift aan te vullen zodat snel duidelijkheid bestaat over de datum van behandeling.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van verzoeker zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerster. De verzochte voorziening zal voor beperkte duur worden toegewezen, waarbij in het belang van verweerster zal worden bepaald dat de voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode stipt en tijdig worden voldaan.
Proceskosten
Gelet op alle omstandigheden zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De rechtbank:
- verbiedt verweerster, voor de duur van deze voorziening, over te gaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, gelegen aan de:
[adres]
[woonplaats];
- bepaalt dat de genoemde voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken, dan wel de beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is op 10 december 2021 gegeven door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende drie maanden na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.