ECLI:NL:RBROT:2021:12629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
10/751151-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdenking van witwassen na onderzoek naar contante geldbedragen

Op 20 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen [naam verdachte 1], die werd verdacht van witwassen. De zaak volgde uit het opsporingsonderzoek Kibbeling, dat in maart 2020 door het HARC-team Rotterdam was gestart. Dit onderzoek richtte zich op voorbereidingshandelingen voor de in- en doorvoer van harddrugs. Tijdens een doorzoeking op 22 september 2020 in de woning van de verdachte en haar partner, [naam verdachte 2], werden aanzienlijke contante geldbedragen aangetroffen, wat leidde tot verdenkingen van witwassen. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van zes maanden.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een concreet gronddelict, wat essentieel is voor een veroordeling wegens witwassen. De verdachte had verklaard dat het aangetroffen geld van haar was, en hoewel de rechtbank de verklaring als ongebruikelijk beschouwde, was er onvoldoende bewijs om te concluderen dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij het ten laste gelegde feit had begaan, en sprak haar vrij. De in beslag genomen geldbedragen werden niet verbeurd verklaard, omdat het ten laste gelegde niet bewezen was.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor zowel de herkomst van de aangetroffen geldbedragen als de betrokkenheid van de verdachte bij een misdrijf. De rechtbank hield rekening met de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak, en concludeerde dat het niet mogelijk was om met voldoende zekerheid vast te stellen dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/751151-20
Datum uitspraak: 20 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 maart 2021, 23 november 2021 en 20 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

4..Vrijspraak

4.1.1.
Inleiding
In maart 2020 is door het HARC-team Rotterdam het opsporingsonderzoek Kibbeling gestart. Dit onderzoek had betrekking op voorbereidingshandelingen voor de in- en doorvoer van harddrugs, onder meer door het afzetten van uithalers op het ECT-terrein in de Rotterdamse haven. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat onder meer [naam verdachte 2] is aangemerkt als verdachte wegens overtreding van de Opiumwet. Aan [naam verdachte 2] wordt in onderzoek Kibbeling een organiserende en aansturende rol toebedeeld bij het uithalen van verdovende middelen uit containers in de Rotterdamse haven.
In onderzoek Kibbeling is op 22 september 2020 een doorzoeking gedaan in de woning van [naam verdachte 2] en zijn partner, [naam verdachte 1] (de verdachte). Daarbij is een contant geldbedrag gevonden van in totaal € 70.290. Daarnaast is in een op naam van [naam verdachte 1] gehuurde kluis nog eens € 229.170 in contanten aangetroffen. Het aantreffen van deze grote hoeveelheid contant geld in combinatie met de verdenking van [naam verdachte 2] , is aanleiding geweest voor het deelonderzoek Ravigotte. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat [naam verdachte 2] en [naam verdachte 1] zijn aangemerkt als verdachten van witwassen.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft samen en in vereniging met [naam verdachte 2] de werkelijke aard, herkomst en vindplaats van de aangetroffen contante geldbedragen verborgen en deze geldbedragen voorhanden gehad terwijl zij wist dat deze van enig misdrijf afkomstig waren.
Het dossier bevat geen direct bewijs voor een concreet gronddelict. Op grond van -samengevat - de volgende omstandigheden is sprake van een vermoeden van witwassen:
a. de verdenking dat [naam verdachte 2] zich heeft bezig gehouden met de invoer van harddrugs;
b. het aantreffen in de woning van contante geldbedragen: ongeveer € 20.000 onder het ouderlijk bed en € 50.000 in een vuilnisbak in een kast;
c. het aantreffen van ongeveer € 230.000 contant geld in een op naam van [naam verdachte 1] gehuurde kluis bij De Nederlandse Bank;
d. de aangetroffen coupures, waaronder 112 briefjes van € 500, 518 briefjes van € 200 en 475 briefjes van € 100;
e. het ontbreken van aangiften van dit vermogen bij de Belastingdienst;
f. de verklaring van [naam verdachte 2] dat hij geen inkomsten heeft en dat [naam verdachte 1] een ziektewetuitkering ontvangt.
Deze omstandigheden maken dat er verschillende witwasindicatoren van toepassing zijn. Het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privé-personen is in zijn algemeenheid ongebruikelijk, met name als het geld op legale wijze is verkregen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat criminele activiteiten met betrekking tot harddrugs gepaard gaan met de aanwezigheid van grote hoeveelheden contant geld.
Mede naar aanleiding van de verklaringen van [naam verdachte 2] en [naam verdachte 1] en door haar verstrekte informatie, is nader onderzocht of een legale herkomst van het geld kon worden vastgesteld. Daaruit is gebleken dat er niet voldoende legale inkomsten waren om de aanwezigheid van de aangetroffen geldbedragen in hun woning en de kluis te verklaren.
De verklaringen van [naam verdachte 1] over de herkomst van het geld worden ontoereikend geacht. Zij heeft verklaard dat het in de kluis aanwezige geld en het onder het bed aangetroffen geld (in totaal € 249.460) van haar is. Zij verklaart dit sinds 2004 bij elkaar te hebben gespaard door haar inkomsten, toeslagen en kinderbijslag (gedeeltelijk) te sparen. Dat kon zij doen door zuinig te leven. Ook heeft zij uitgekeerde verzekeringspenningen in contanten opgenomen en in haar kluis bewaard.
Het bedrag dat [naam verdachte 1] zou hebben gespaard staat echter niet in verhouding tot de inkomsten en uitgaven zoals deze blijken uit het onderzoek. Het onderzoek heeft geleid tot een kasopstelling waarin de contante geldstroom over de periode januari 2013 tot en met september 2020 van het gezin van [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] in beeld is gebracht. Het beginsaldo op 1 januari 2013 is fictief gesteld op € 5.000. In de kasopstelling zijn de vastgestelde contante ontvangsten en uitgaven (inclusief bankstortingen) over de onderzochte periode opgenomen en vergeleken met het op 22 september 2020 aangetroffen totale contante geldbedrag. Voorts is een correctie aangebracht voor uitgaven voor levensmiddelen. Na vergelijking van de per bank verrichte betalingen aan supermarkten met de volgens het Nibud door een gezin als dat van [naam verdachte 1] aan voeding te besteden bedragen, moet namelijk geconcludeerd worden dat de uitgaven voor voeding door [naam verdachte 1] gedeeltelijk contant zijn betaald. Het openbaar ministerie komt voor de onderzochte periode tot een verschil van € 40.230 dat contant aan levensmiddelen uitgegeven moet zijn en past daarvoor een correctie toe in de kasopstelling (hierna: “de Nibud-correctie”).
a. Beginsaldo contant geld
5
b. Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
+ 159.280
c. Eindsaldo contant geld
-/-299.460
d. Beschikbaar voor uitgaven
-140.38
Bankstortingen
16.59
Nibud correctie
40.23
Aankoop Audi Q7
8
Aankoop Volvo
6
Overige contante uitgaven
3.517
e. Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
71.337
f. Verschil (d – e)
-211.717
Nu de totale contante uitgaven groter zijn dan het totaal aan beschikbare legale contante gelden, is er dus sprake van onbekende niet legale contante ontvangsten.
Op grond van de gebleken feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zij [naam verdachte 1] niet verantwoordelijk acht voor het witwassen van het in de vuilnisbak aangetroffen bedrag van € 50.000. Dit bedrag rekent zij uitsluitend toe aan medeverdachte [naam verdachte 2] . Voorts dient een bedrag van € 100.000 in mindering te worden gebracht. [naam verdachte 1] heeft bankafschriften overgelegd waaruit afgeleid kan worden dat zij tussen 2004 en 2013 voor dit bedrag contante opnamen heeft verricht. De politie heeft naar deze periode door omstandigheden geen nader onderzoek kunnen verrichten. Het bedrag van € 100.000 wordt daarom in het voordeel van [naam verdachte 1] op het ten laste gelegde bedrag in mindering gebracht.
De conclusie van de officier van justitie is dat [naam verdachte 1] schuldig is aan het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 150.000.
4.1.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam verdachte 1] dient te worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft een concrete en een verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van de twee geldbedragen die in de slaapkamer en in de kluis zijn aangetroffen. Van het derde geldbedrag, het bedrag van € 50.000,= dat in een vuilnisbak in de woning is aangetroffen, dient [naam verdachte 1] te worden vrijgesproken nu dit bedrag van haar echtgenoot, medeverdachte [naam verdachte 2] , was en zij geen wetenschap van de aanwezigheid van dit geldbedrag in de woning heeft gehad.
4.1.4.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat van een concreet brondelict. Van witwassen kan desondanks sprake zijn indien een legale herkomst van het aangetroffen contante geld met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten.
De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden, hiervoor weergegeven als a. tot en met f., leveren een gerechtvaardigd vermoeden op dat het aangetroffen geld uit misdrijf afkomstig is. Het is vervolgens aan [naam verdachte 1] om ter weerlegging van dat vermoeden een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven waaruit volgt dat het geld een legale herkomst heeft. Dit houdt niet in dat het aan [naam verdachte 1] is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Zij hoeft niet haar onschuld te bewijzen - maar anderzijds mag deze verklaring ook niet zo onwaarschijnlijk zijn dat daar bij voorbaat aan voorbij kan worden gegaan.
[naam verdachte 1] heeft allereerst verklaard dat zij geen wetenschap had van het bedrag van € 50.000 dat in briefjes van € 50 in een vuilnisbak in een kast lag. Dit behoorde kennelijk aan haar man toe en zij had het nog nooit gezien. De rechtbank begrijpt het hiervoor weergegeven standpunt van de officier van justitie aldus, dat zij [naam verdachte 1] volgt in haar verklaring. Nu het dossier geen concreet bewijs bevat dat de verklaring van [naam verdachte 1] hieromtrent onjuist is, laat ook de rechtbank het bedrag van € 50.000 bij de verdere beoordeling of sprake is van witwassen, buiten beschouwing.
Over de herkomst van het resterende bedrag van € 249.460 heeft [naam verdachte 1] verklaard dat dit van haar is. Zij heeft gedurende een periode van ongeveer 16 jaar bedragen gespaard. Tot ongeveer 2016 spaarde zij van haar inkomen en daarna van haar uitkering. Ook legde zij onder meer de ontvangen huurtoeslag en kinderbijslag opzij. Zij leefden als gezin zuinig en hadden tot en met 2013 lage woonlasten. Daarnaast ontving zij een gouden handdruk van haar werkgever en heeft zij tweemaal een aanzienlijke uitkering van verzekeringsgelden gekregen, die zij ook spaarde. [naam verdachte 1] nam het spaargeld in gedeelten op van haar bankrekening door middel van geldbestellingen en door te pinnen bij geldautomaten. Dit is allemaal zichtbaar op haar bankafschriften, aldus [naam verdachte 1] .
[naam verdachte 1] heeft hiermee een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld gegeven. Het heeft vervolgens op de weg van het openbaar ministerie gelegen nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van [naam verdachte 1] het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank komt op grond van het door het openbaar ministerie verrichte (nadere) onderzoek en de overige stukken in het dossier tot de volgende overwegingen.
De verklaring van [naam verdachte 1] dat zij vanaf 2004 meerdere keren per jaar grote bedragen contant van haar bankrekening heeft opgenomen wordt bevestigd door de bankafschriften. Het opnemen en bewaren van zulke grote contante bedragen is ongebruikelijk en roept vragen op, zeker wanneer deze bedragen niet als vermogen worden aangegeven bij de Belastingdienst, zoals in het geval van [naam verdachte 1] . Ter zitting heeft [naam verdachte 1] desgevraagd verklaard dat zij het geld “misschien” contant bewaarde zodat zij het buiten het zicht van de Belastingdienst kon houden. Indien dat zo is, is dat op zichzelf een ernstige en kwalijke zaak. In deze zaak wordt [naam verdachte 1] echter niet voor overtreding van een fiscaal delict vervolgd, maar voor witwassen. Hoewel waarschijnlijk sprake is van niet afgedragen (vermogens)belasting, biedt dit in deze strafzaak onvoldoende feitelijke grondslag voor een veroordeling wegens witwassen. Er zijn onvoldoende feitelijke aanknopingspunten voor de aanname dat sprake is van een zodanig aandeel van gelden die uit (fiscaal) misdrijf afkomstig zijn, dat om die reden het totaalvermogen wegens vermenging als ‘geheel of gedeeltelijk’ uit misdrijf afkomstig zou moeten worden bestempeld. De tenlastelegging, de dossierstukken en het requisitoir zijn op geen enkele wijze (mede) toegespitst op vermogensbestanddelen waarover [naam verdachte 1] de beschikking zou hebben gehad doordat (vermogens)belasting is ontdoken.
De vraag waar het in deze zaak om gaat is of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat [naam verdachte 1] , gelet op haar legale inkomsten en uitgaven, in staat was een bedrag te sparen van de omvang die bij haar is aangetroffen. De officier van justitie beantwoordt deze vraag bevestigend en baseert zich daarbij op het financieel onderzoek en de kasopstelling in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat deze kasopstelling op een aantal punten aanpassing behoeft en komt na die aanpassingen tot een andere conclusie dan de officier van justitie.
De rechtbank vindt in de eerste plaats dat in de kasopstelling ook rekening moet worden gehouden met de contante opnamen uit de periode 2004 tot en met 2012. Uit het onderzoek naar de door [naam verdachte 1] overgelegde bankafschriften over de jaren 2004 tot en met 2010 en het jaar 2012 volgt dat zij in die jaren in totaal (en na aftrek van contante stortingen) een bedrag van € 98.743 cash heeft opgenomen. De rechtbank acht het redelijk deze opnamen ook bij haar oordeel te betrekken, omdat uit de bankafschriften blijkt dat het inkomsten- en uitgavenpatroon van [naam verdachte 1] over die jaren in grote lijnen vergelijkbaar is met de jaren vanaf 2013. Bij dat beeld past dan niet om alleen de contante opnamen vanaf 2013 mee te tellen, terwijl [naam verdachte 1] verklaart dat zij al in 2004 is begonnen met sparen. Deze benadering heeft gevolgen voor het beginsaldo van de kasopstelling. De verdachte heeft verklaard dat zij over enkele periodes bankafschriften mist, onder meer van het jaar 2011. Nu deze afschriften – in verband met de wettelijke bewaartermijn - ook niet meer door de bank zelf kunnen worden verstrekt, kan zij niet aantonen welke bedragen in die periodes exact zijn opgenomen. Zij heeft echter verklaard dat zij ook in de periodes waarvan bankafschriften ontbreken op dezelfde manier heeft gespaard als in de andere jaren. De officier van justitie heeft dit niet betwist en het dossier geeft geen aanleiding te veronderstellen dat dit onjuist is. De rechtbank zal hiermee bij de beoordeling rekening houden en daarom voor het jaar 2011 een bedrag toeschatten en daartoe een gemiddelde berekenen van het jaarlijks opgenomen bedrag.
Voordat de rechtbank daartoe overgaat wordt nog het volgende overwogen. Opvallend is dat [naam verdachte 1] in de jaren 2014, 2016 en 2017 aanzienlijk grotere bedragen (van respectievelijk € 31.370, € 28.080 en € 29.340) contant heeft opgenomen dan in de overige jaren. De conclusie van het openbaar ministerie dat het op basis van de inkomsten en uitgaven niet mogelijk is dat [naam verdachte 1] over zoveel contant geld beschikte, is mogelijk mede op deze grote opnamen gebaseerd. De rechtbank constateert dat deze hogere opnamen zich grotendeels laten verklaren doordat [naam verdachte 1] in die jaren bijzondere extra inkomsten heeft ontvangen. Zo heeft zij in 2014 een verzekeringsuitkering voor brandschade (€ 5.050) ontvangen en in 2016 een verzekeringsuitkering in verband met een inbraak (€ 13.840) én een eenmalige uitkering bij het einde van haar dienstverband.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de jaren 2014, 2016 en 2017 buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van het gemiddeld per jaar contant opgenomen bedrag, nu deze jaren zo afwijkend zijn van de overige jaren. De rechtbank gaat er van uit dat de verdachte in 2011 een bedrag van € 13.113 heeft opgenomen, te weten het gemiddelde van de over de jaren 2005 tot en met 2019 opgenomen contanten, met uitzondering van 2014, 2016 en 2017. In totaal neemt de rechtbank daarom een bedrag van € 111.856 (€ 98.743 + € 13.113) als beginsaldo in 2013 op in de hierna weergegeven kasopstelling.
In de tweede plaats ziet de rechtbank aanleiding om de Nibud-correctie niet onverkort toe te passen. De bedragen voor voeding die het Nibud gebruikt zijn gebaseerd op een door het Voedingscentrum samengesteld pakket van producten die iemand minimaal gemiddeld nodig heeft om gezond te blijven. De Nibudgegevens zijn tot stand gekomen door onderzoek naar vele huishoudens. De gegevens moeten volgens Nibud niet gezien worden als normbedragen, maar als gemiddelden. Individuele huishoudens kunnen daar dus van afwijken. [naam verdachte 1] heeft verklaard dat zij met haar gezin altijd heel zuinig heeft geleefd, dat zij altijd de aanbiedingen koopt en ongeveer € 200 per maand uitgeeft aan levensmiddelen. Ook volgens haar eigen verklaring betaalt zij een gedeelte van de levensmiddelen contant. Uit de bankafschriften vanaf 2013 is afgeleid dat [naam verdachte 1] tot september 2020 € 11.311 per bank heeft betaald aan supermarkten. Dat komt neer op ongeveer € 120 per maand en zou – haar eigen verklaring volgend – betekenen dat zij maandelijks € 80 contant heeft uitgegeven aan levensmiddelen. Dat zou een correctie opleveren van € 7.440. De Nibud-correctie bedraagt € 40.230. De rechtbank vindt in het dossier onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan de verklaring van [naam verdachte 1] omtrent haar zuinige levensstijl terzijde geschoven moet worden. Anderzijds biedt het dossier ook geen concrete ondersteuning voor een zo grote afwijking van de gemiddelde Nibudbedragen. De rechtbank acht een correctie van € 15.000 voor contante uitgaven aan levensmiddelen redelijk.
Het voorgaande leidt tot de volgende aangepaste kasopstelling:
a. Beginsaldo contant geld op 1-1-2013
111.856
b. Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen vanaf 1-1-2013
159.28
c. Eindsaldo contant geld
-/- 249.460
d. Beschikbaar voor uitgaven
21.676
Bankstortingen (2013-2020)
16.59
Correctie levensmiddelen
15
Aankoop Audi Q7
8
Aankoop Volvo
6
Overige contante uitgaven
3.517
e. Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
49.107
f. Verschil (d – e)
-27.431
Uit deze kasopstelling kan worden afgeleid dat [naam verdachte 1] een bedrag van € 27.431 meer contant heeft uitgegeven en op bankrekeningen heeft gestort dan verklaarbaar is op basis van uit het politieonderzoek gebleken beschikbare legale contante ontvangsten.
De kasopstelling betreft echter de inkomsten en uitgaven van een gezin over een tijdsperiode van 8 jaar. Het relatief geringe negatieve saldo van de kasopstelling, bezien over deze hele periode, kan niet gezien worden als voldoende zwaarwegende aanwijzing dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn.
Hierbij komt dat voor wat betreft de jaren vóór 2013 weliswaar over nagenoeg alle jaren bankafschriften zijn verstrekt door [naam verdachte 1] , maar dat ook kan worden vastgesteld – zoals zij heeft aangevoerd – dat er naast het hele jaar 2011 ook in andere jaren nog wel hier en daar een bankafschrift mist. De mogelijkheid dat er sprake is geweest van meer opnamen in die jaren dient dan ook te worden betrokken in deze afweging.
Het sparen van een geldbedrag als bij [naam verdachte 1] is aangetroffen is zonder twijfel moeilijk, maar gelet op de uitkomst van de kasopstelling niet onmogelijk. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat [naam verdachte 1] het aangetroffen bedrag inderdaad heeft gespaard uit haar legale inkomsten en uitkeringen.
4.1.5.
Conclusie
Het bovenstaande betekent dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de genoemde geldbedragen van in totaal € 249.460 die in de kluis en in de woning van [naam verdachte 1] zijn aangetroffen, uit misdrijf afkomstig zijn. Zoals hiervoor is al overwogen dient het in de woning aangetroffen bedrag van € 50.000 in deze zaak buiten beschouwing te blijven.
Hieruit volgt dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Gelet op deze beslissing zijn de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen in deze procedure niet vatbaar voor verbeurdverklaring.

5..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mr. G.P. van de Beek en mr. M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of 22 september 2020,
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
één of meerdere voorwerpen, te weten:
- contante geld bedragen ad in totaal Eur 20.055,- (bed) en/of
- contante geldbedragen ad in totaal Eur 229.170,- (kluis) en/of
- contante geldbedragen ad in totaal Eur 50.000,- (vuilniszak);
voorhanden heeft gehad,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,
dat die/dat geldbedrag(en),
geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig waren uit enig en/of enig eigen misdrijf;
art. 420bis lid 1 onder b Sr (witwassen)
art. 420quater lid 1 onder b Sr (schuldwitwassen)
art. 420bis.1 Sr (eenvoudig witwassen)
art. 420ter/bis/quater WvSr
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht